START

RECREATIE

MAGAZINE

NATUUR

HISTORIE

EDUCATIE

OVER ONS

LOGIN

 
 

Bomen Planten Insecten Libellen Vlinders Vogels Vissen Zoogdieren


Vink (Fringilla coelebs)

De vink (Fringilla coelebs), ook wel boekvink, botvink of charlotte genoemd, is een zangvogel. In de lage landen is hij de bekendste en meest frequent voorkomende vinkachtige. Zijn zang, waarvan de laatste tonen de "vinkenslag" wordt genoemd, kent vele dialecten.

Lengte ca. 15 cm. Poten bruin.

Volwassen exemplaar (man) onderzijde wijnrood, buik wat lichter. Kruin en nek leiblauw, voorhoofd zwart. Rug donkerroodbruin. Vleugel met twee witte banden. Groenachtige stuit. Staart met witte rand.
Volwassen exemplaar (pop) vleugel en staart bruiner; onderzijde lichtgrijsbruin; rug donkerder olijfgroen.
Jong als volwassen exemplaar.
In de trektijd kleine of grote groepen van soortgenoten, soms bestaande uit één sekse. Zeer vaak met verwante kepen. Ook met andere zaadeters als groenling en geelgors, verder met piepers en leeuweriken.

In de winter kunnen vinken zich op de voedertafel agressief gedragen t.o.v. andere bezoekers.

De lokroep is een herhaald en helder pink, ook wiet en tsjwit. In vlucht en tijdens de trek een zacht tjuub-tjuub.

De zang is heftig, melodieus "tsitsitsitsitsitsitsi-tjoe-ie-ò". De zang is te horen van februari tot in september. Het liedje duurt maximaal 5 seconden en wordt makkelijk 10 keer per minuut herhaald.

Vinkenzang wordt aangeleerd door vader of andere leermeester(s). Een vink zingt meestal 2-3 verschillende liedjes in meerdere versies. Sommige botvinken leren de zang van andere vinkachtigen zoals de kanarie.

In België (Vlaanderen) worden zangwedstrijden gehouden.

Vinken leven in middelhoge bomen in loof-, gemengde en naaldbossen, parklandschap, parken, tuinen, lanen; in halfopen cultuurlandschap en in steden. In streken met weinig oude bomen treffen we ook weinig vinken. In Nederland zijn dit de kleigebieden van Groningen, Friesland, Noord-Holland en de Zeeuwse en Zuid-Hollandse eilanden.

Ze eet allerlei zaden, vooral oliehoudende; kiemend zaad, vruchten en bessen, knoppen, insecten. Jongen worden met insecten grootgebracht. In gevangenschap is dit vooral de buffaloworm.

De vink broedt van half april tot juli. Nesten van deze "randbroeder" vindt men op verschillende hoogtes aan de rand van een bos, open plek of weg. De broedduur bedraagt 12 - 15 dagen. Hoofdzakelijk broedt het ?, dat soms door het ? gevoerd wordt, vanaf het laatste ei. Beide vogels verzorgen de jongen, die het nest na 13 - 14 dagen verlaten, waarna ze nog enige tijd gevoerd worden. Meestal 2 legsels per jaar. Bigamie. Legsel: gewoonlijk 4 tot 5 eieren, soms 6 of 7. Lichtblauwgroen tot roodbruin met donkerbruine vlekjes en streepjes, grijze ondervlekken. Gemiddeld 19 x 15 mm.

Zeer talrijke broedvogel in Nederland en België (60.000 - 90.000 broedparen volgens een schatting in 1979). Broedvogels hier zijn grotendeels standvogels.

De vink is een van de talrijkste trekvogels. Trekrichting is west tot zuidwest richting Europa, Noord-Afrika en het Midden-Oosten, met stuwing aan de kust. Om in Engeland, of Ierland te overwinteren steken ze de Noordzee rechtstreeks over of bij Cap Gris Nez.

Najaarstrek is van september tot december. Voorjaarstrek begint in februari en gaat door tot mei. Veel hangt af van de breedtegraad en het weer.

De vink is een dagtrekker, en vliegt vooral in de vroege ochtenduren. Sommige vinken zijn standvogels. Hun slag is anders dan bij trekkende soortgenoten en wordt "bogaardzang" of "Vlaamse zang" genoemd.

© biesbosch.nu / laatste update: 2009-06-06

 

ZOEKEN

 
 

ACTIVITEITENKALENDER

 

 Kalender

Maart 2024

Ma Di Wo Do Vr Za Zo
123
45678910
11121314151617
18192021222324
25262728293031

 
 
 

© biesbosch.nu 2024