Boter
bij de vis (IV)
De elft Het
Bergse
Veld
Het
zou nog 400 jaar duren voor delen van het in 1421 overstroomde gebied
van de Grote of Zuid-Hollandsche Waard weer boven water kwamen en de
bies-, riet- en griendcultuur een kans kreeg. Tot die tijd heersten de
vissers over de ondiepe wateren van het (Geertruiden) Bergse Veld en
was visserij ver uit de belangrijkste economische activiteit in het
prille zoetwatergetijdengebied.
Gemiddeld zouden er vanaf de zestiende tot de negentiende eeuw zo'n
100 tot 150 vissers uit verschillende dorpen rond het Bergse Veld
actief zijn. Ze volgde de seizoenscycli van de trekvissen, taanden de netten, teerden
hun drijverschuiten en visten op het ritme van de getijden. De
vaak rijke vangst bestond voornamelijk uit zalm, steur en elft
aangevuld met fint, houting, prik, bot, en spiering. Populaire
vissoorten die om uiteenlopende redenen veel geld opbrachten.
Begin twintigste eeuw was het ineens afgelopen. In nog
geen vijftig jaar waren de belangrijkste vissoorten uit het inmiddels
tot 'Biesbosch' omgedoopte gebied verdwenen. In hun kielzog namen
ze de in economisch en cultureel opzicht zo belangrijke
visserijcultuur mee.
In een aantal artikelen willen wij deze voor
Nederland uitgestorven soorten weer 'tot leven' wekken. Het
vierde artikel in deze serie gaat over de elft. De mooiste
riviertrekvis die we hadden en die vanwege zijn nauwe verwantschap met de
haring ook wel als 'rivierharing' over de tong ging.
|
De
elft
(Alosa alosa)
Enorme
hoeveelheden
De elft is eigenlijk van
bijzondere schoonheid, een vis zoals een vis eruit behoort te zien. Zijn
het haar mooie ronde vormen, haar elegante verschijning en de prachtige uitgesproken
kleuren die ons aanspreken of is het omdat ze nauw verwant is aan
de haring,
daar hebben vele van toch al iets speciaals mee. Of zou het iets te maken
hebben met dat laatste restje kennis, wat nog in een
enkeling van ons resteert, over de vreugde van de enorme vangsten van
weleer? Hoe het ook zij, de elft was ooit één van de mooiste en
populairste trekvissen van ons land.
De elft is een anadrome vissoort wat wil zeggen dat ze vanuit zee de
rivieren op trekt om te paaien. Katadrome vissoorten doen het
omgekeerd (denk aan de paling). Beide soorten kunnen dus zowel in zoet
als in zout water leven en worden daarom ook wel de diadrome soorten genoemd.
Er moeten tijden zijn geweest dat er enorme scholen elften langs de
kusten van Europa hebben gezwommen. De haring, zoals gezegd zeer nauw verwant aan de elft, komt
nog in dergelijk scholen voor, maar allang niet meer in de
hoeveelheden van vóór de intensieve visserij. De elft was vanwege
zijn smaak en vleesstructuur een gewilde vis en stond bij de vissers
op de derde plaats na de zalm en de steur. slechts
een klein deel overleefden
de tocht terug naar zee Paaien
Een
elft kan maximaal 70 cm groot worden en drie à vier kg zwaar.
Mannelijke elft neemt deel aan de voortplanting tussen het derde en
zesde levensjaar, de vrouwelijke tussen het vierde en zevende jaar.
Elft leeft het grootste deel van haar leven op zee, maar bleef wel
in de buurt van de kust en de riviermondingen. Anders dan de zalm, die
dit in de maanden juni tot augustus
en oktober tot december deden, trok de elft van maart tot juni in grote scholen de rivieren
de Maas en de Rijn op om te paaien. Ze had dan ook de bijnaam
'meivis'. Het in onbruik geraakte spreekwoord 'de eerste donder in maart pakt de elft
bij de staart' herinnert ook nog aan het 'gaan lopen' van de vis in de rivieren.
Een belangrijk gegeven voor de elft was de watertemperatuur van de
rivieren. Als deze rond de 11 graden lag begon de vis naar binnen te
trekken maar als de riviertemperatuur lang laag bleef kon het zijn dat de
vis pas in april 'naar boven' trok. Net als de zalm zwom de elft ver de rivieren op en kwam daarbij
zelfs tot Bazel en
in de zijrivieren van de Rijn, Main en Moezel terecht.
Ze paaiden boven grindbeddingen nabij de hoofdstroom van de rivier
waarbij ze het kalmere water tussen de kribben, in bochten en de
zijarmen opzochten. Dat is opvallend anders dan
de zalm die hiervoor de sneller stromende maar ondiepere beken opzocht.
Direct na het paaien
zakten ze de rivier af, terug naar zee. De sterfte onder de afgepaaide vissen was echter groot.
Slechts een klein deel overleefde de tocht terug naar zee en zag kans
te herstellen van de zware tocht. Uitzonderingen waren elften die tot drie keer de
tocht naar de paaigronden konden maken. Deze exemplaren konden tot forse
afmeting uitgroeien waarbij onbevestigde bronnen lengten tot één
meter melden. De jonge elft (plassen genoemd)
volgde de oudere pas in het najaar richting zee en verbleven enige tijd in het deltagebied om
aan te sterken voordat ze de Noordzee optrokken.
De Biesbosch als zoetwatergetijdengebied is waarschijnlijk een
belangrijke opgroeiplaats van jonge elft geweest. Hier konden ze leven van de in grote hoeveelheden aanwezige dierlijk
plankton in de bovenste waterlagen. Vangsten
Elft werd op dezelfde wijze gevangen als de zalm. Dit gebeurde via netten vanuit drijverschuiten
(ook wel zalmdrijvers genoemd), in de fuiken van de zalmsteken en via de latere grote zegen die vanaf de wal werden
binnengedraaid. Er waren goede en slechte vangstjaren afhankelijk van de omstandigheden in
de paaigebieden.
Curieus is de melding van Martinus Houttuyn (1765)
die stelde '...dat men deeze Visschen door 't Geluid van Speeltuigen kan
aanlokken, en uit dien hoofde werdt, door de Visschers, een Schelletje
aan het Touw van 't Net gedaan.'
Of deze truc ook door de Biesboschvissers werd toegepast is mij niet
bekend.
een record aantal
van 4468 elften in één trek
Ondanks dat de vis in grote scholen voor de kust verbleef werden er op zee maar weinig elften gevangen. Dit kwam omdat de
vis de bovenste waterlagen 'afgraast' en de vissers hun netten voornamelijk over de bodem trokken.
Gevangen elft aantallen op het Bergse Veld lagen eind achttiende, begin negentiende
eeuw rond de 60.000 stuks per jaar.
Dat het teruglopen van de vangsten snel ging, blijkt uit de vangstcijfers over langere perioden.
In 1885 werden er in heel Nederland 130.000 zalmen en 200.000 elften
aan land gebracht. Dat zijn nog aanzienlijke hoeveelheden. In het jaar 1888
werd er een record gevestigd op de rivier De Nieuwe Merwede
waarbij er met een zalmzeeg in één trek 4468 elften werden
binnengehaald.
In 1905, nog geen 20 jaar later, waren de vangsten in en rond De
Biesbosch al dramatisch
teruggelopen, nog maar 30.000 zalmen en een paar duizend
elften.
Begin jaren dertig werden er nog slechts
2.500 zalmen
in de boeken genoteerd, de elft was toen al nagenoeg verdwenen.
De laatste echte Rijnelft werd naar verluid in 1930 bij Bazel gevangen. Het
bewijs hiervoor heb ik echter niet kunnen vinden.
Oorzaak
en gevolg
In de relatief korte periode van vijftig jaar waren
dus de belangrijkste
trekvissen zalm, steur, elft en fint verdwenen uit het stroomgebied van Maas en Rijn waar
ze duizenden jaren lang hun paaigronden hadden liggen. De levenscyclus
van deze soorten was door menselijke activiteiten onderbroken omdat ze
hun paaigronden niet meer konden bereiken en zich daardoor niet langer
meer konden voortplanten. Na 1920 was ook de visserij op deze trekvissen
dan ook niet langer lonend en één voor
één sloten de visafslagen hun deuren. Een enkele visser die het vak
niet wilde loslaten of omdat hij eenvoudigweg niet anders kon of wilde
doen, bleef nog doorvissen, maar met de rijke visserijcultuur in de
dorpen rondom De Biesbosch was het gedaan. Naast de grote visserijdruk, het vernietigen van de paaiplaatsen, de toenemende vervuiling en het bouwen van obstakels als sluizen en stuwen is er nog een andere
interessante theorie die mogelijk heeft bijgedragen
aan het verdwijnen van de elft. Dit betreft het bestaan van grote hoeveelheden zogenaamde 'papzakken'.
Dit waren kruisingen tussen elften en finten. slechts
één exemplaar bleek te
voldoen aan de 'elftproef'
De
theorie van Redeke
De fint en elft zijn nauw verwant en ondanks het feit dat de paaiplaatsen van de elft en de fint ver uiteen lagen (bij de elft ver stroomopwaarts, bij de fint in de zoet/zout
zone lager op de rivier) kwamen er zeer veel hybriden voor.
In 1929 onderzocht bioloog dr. H.C. Redeke 219 elften. Hiervan bleek slechts één
exemplaar te voldoen aan de 'elftproef' De rest was fint (65 stuks) en bastaarden.
Dr. Redeke had hiervoor de volgende theorie bedacht.
Vroeg in het 'elftseizoen' (tot half april) was de visserijdruk enorm omdat de vis in
die periode in grote scholen de
rivieren optrok en er intensief jacht op werd gemaakt. Veel van deze vissen bereikten dus de hoog op de rivieren gelegen paaiplaatsen niet. De elften die later
de rivieren optrokken, hadden minder last van intensieve visserij,
maar gingen veel minder ver de rivier op en kwamen
daardoor dichter op de paaiplaatsen van de fint te liggen waarbij ze elkaar mogelijk zelfs overlapten. Het uitsterven van de elft kan dus mede te maken hebben gehad met het
massaal wegvangen van de 'vroege' elften en het ontstaan van grote hoeveelheden
hybriden door het samenvallen van fint
en elft paaiplaatsen. De finten waren in deze jaren veel talrijker dan
de elft en de hybriden, die gezien hun nauwe verwantschap tussen elft
en fint waarschijnlijk vruchtbaar zijn geweest, kan het uitsterven hiermee
hebben bespoedigd. De hybriden paaiden weer met de elften en zo bleef
(volgens Redeke) uiteindelijk alleen de fint
over.
Deze in 1938 geponeerde stelling van Redeke is echter nooit wetensschappelijk bewezen en zal dat
mogelijk ook nooit worden omdat er eenvoudigweg geen elften meer zijn.
De huidige theorie die een combinatie van factoren optelt
(overbevissing, vernietiging van paaiplaatsen, aanleg van kunstwerken
en toenemende vervuiling) is waarschijnlijker maar de 'papzakkentheorie'
hoort dus mogelijk ook in dit rijtje thuis. de
vermeende terugkeer van de elft in onze
rivieren is op niets gebaseerd
Toekomst
De elft mag dan in ons land zijn uitgestorven, in Europa komt de ze nog steeds voor. In het stroomgebied van de
Gironde-Garonne-Dordogne in Frankrijk wordt er zelfs nog commercieel
op gevist waarbij er in de periode 1978/'99 tussen de 300 en 1000
ton per jaar werd aangevoerd. In het Gardameer in Italië wordt nog
rond de 250 ton van een sterk aan de fint verwante soort aan land
gebracht en ook in Portugal komt de vis nog op beperkte schaal
voor.
In
Nederland zijn er tussen 1969 en 2000 vijf vangsten in de Rijn en Maas bekend,
waarbij het waarschijnlijk gaat om dwaalgasten
uit andere Europese rivieren.
Op 16 juni 2004 maakte de OVB (Organisatie ter verbetering van de Binnenvisserij) bekend dat in het benedenrivierengebied
drie elften waren gevangen. Eén
exemplaar werd aangeboden voor onderzoek. Het bleek om een paairijp vrouwtje te gaan.
De
media doken massaal op het onderwerp wat aangeeft dat we gelukkig nog steeds 'iets'
hebben met onze voormalige rivierbewoners. De publicaties over de vermeende terugkeer van de elft in
onze rivieren (wat door sommige media werden gesuggereerd) is echter op
niets gebaseerd. De aanleg
van vistrappen bij obstakels, het graven van nevengeulen, de 'ruimte
voor de rivier' projecten en het op een 'kier' zetten van de Haringvlietsluizen geven de anadrome (vanuit zee naar binnentrekkende)
vissoorten weliswaar nieuwe kansen maar of de elft hierdoor ook zal
terugkeren...?
De fint zal mogelijk de eerste soort zijn die kans ziet hiervan te
profiteren omdat deze vis nog in
aanzienlijke aantallen voor ons kust aanwezig is en op de lager
gelegen gedeelten van de rivier paait. De zalm, die de beken
en stroompjes opzoekt aan de bovenloop van de Rijn zal deze gezien de
vele maatregelen in de toekomst ook wel gaan bereiken. De elft echter, zal op zoek gaan naar de hoog gelegen
grindbedden nabij de hoofdstroom van de rivier en zal deze niet vinden
omdat ze eenvoudigweg niet meer bestaan.
Of de vis hier zelf een antwoord op heeft, zullen we de komende jaren
geduldig moeten afwachten maar wat zou het mooi zijn als we ooit weer onze eigen 'rivierharing'
over de tong kunnen laten gaan.
Tekst: Henk van de Graaf
Foto's: www.stockburo.nl,
www.ovb.nl , Historisch Vereniging Hardinxveld-Giessendam.
Zalmtrap; www.molengroen.nl Gevangen
elften; www.bordeaux.cemagref.fr
Meer informatie:
Kenmerken,
typologieën en geografische (Biesbosch) benamingen van de elft
Klik eens door
naar deze oude elftrecepten uit de 16de- en 17de eeuw. Ze zijn
nog steeds te gebruiken voor andere vissoorten.
Reageer
op dit artikel
Bronnen:
Onze speciale dank gaat uit naar:
- Bioloog en journalist Arno van 't Hoog voor zijn belangrijke bijdrage aan dit artikel.
Hij werkt aan een cultuurgeschiedenis van rivierharing. (avanthoog(at)gmail.com)
- Dr. P.J.M. Martens schrijver van het prachtige boek, De zalmvissers van De Biesbosch 1421-1869
voor zijn waardevolle bijdrage aan dit artikel.
- Org. ter Verbetering van de Binnenvisserij voor het beschikbaar
stellen van een aantal foto's en diverse artikelen. www.ovb.nl
- Marleen van der Molen-Willebrands voor de historische
visgerechten.
Meer informatie www.kookhistorie.com
Literatuur/internet:
- H.C. Redeke, Uber den bastard
Clupea Alosa-Finta hoek, 1938.
- D.E. van Drimmelen, Beschouwingen over de fintvangsten.
Visserijnieuws
- RIVO, H.V. Winter, R. ter Hofstede en J.A. van Willigen,
rapport inventarisatie diadrome vis in de waddenzee 2000-2001
- D.J. de Jong, Hardinxveld en de Riviervisserij
-
Drs. C.J. Verhey, De Biesbosch, land van het levende water.
-
Historische vereniging Hardinxveld. www.hv-hardinxveld-giessendam.nl
- P. Verhagen, Rivieren, boten en vissers
- Istituto Geografico de Agostini spA, Novara, Italie, De geheimen
van het dierenrijk
-
Grzimeks, Het leven der dieren, deel 4, vissen 1
- Oliver Goldsmith, Geschiedenis van de wereld der natuur
- H.W. de Nie, Atlas van de Nederlandse zoetwatervissen
- RIVO rapport C006/96 Zeldzame vissen in het IJsselmeer 1996
- Artikelen C.J. Verhey in tijdschrift De levende natuur, 1949,
1961 en 1963.
Niets uit deze uitgave mag worden gereproduceerd zonder de toestemming
van www.biesbosch.nu
|