De Donkerslootse twisten
(1)
(440 jaar gesteggel en gekrakeel)
Deel 2
(De
reconstructie van een verloren
landschap)
Klik hier voor deel I (De wereld van de
kaart)
Henk van de Graaf
Problemen bij de reconstructie van
het vroege landschap
Rivieren meanderen, althans dat deden ze
voordat de mens zich, ongeveer 7000 jaar
geleden nestelde op de zandige
stroomruggen en kreekoevers in de
moerassige delta.
Het meanderen van een rivier ontstaat
doordat in de langzamer stromende
binnenbochten van de rivier sediment
bezinkt en ondieptes ontstaan. In de
buitenbocht erodeert het sneller
stromende water de oever waardoor ze
steeds verder afkalft. Hierdoor vormt
het van oorsprong kronkelige karakter
van een rivier zich. (zie afb. 3).
|
Afb.3 detail van de kaart van P.
Sluyter uit 1560 met uiterst
links Dordrecht en rechts
Gorinchem. Hierop zijn de zwaar
gehavende of volledig
weggespoelde dijkstukken
zichtbaar in de meanderende
slingers van de vroegere loop
van de Beneden Merwede.
[1]
Nationaal Archief VTH 1895-A. |
Als we proberen het vroegere meanderende
karakter van de rivier de Merwede vanaf
de eerste ontginningen door de mens in
11de eeuw te reconstrueren
worden we geconfronteerd met een aantal
lastige problemen.
Er is geen kaartmateriaal bekend uit de
ontginningsperiode van dit gebied. Laat
15de eeuw is er wat eenvoudig
kaartmateriaal voorhanden waar weinig
lokale, topografische informatie op is
aangetekend. Het zijn slechts ruwe,
schetsmatige tekeningen.
|
Afb. 4 voorbeeld van een vroege,
(laat 15de eeuwse) schetsmatige
kaart van het stroomgebied van
de rivier de Maas en Merwede
(detail). Links onderin staan
onder andere de dorpen
Houweningen, Sliedrecht en
Dordrecht vermeld.
[2] |
Pas in de eerste helft van de 16de
eeuw komt het maken van
manuscriptkaarten langzaam op gang. Het
waren voornamelijk schilders en de
eerste landmeters die vanwege geschillen
over gebiedsaanspraken in opdracht van
overheden of ambachtsheren de eerste
gedetailleerde landkaarten van het
Benedenrivierengebied maakten.
De vroegste informatie over het
rivierengebied komt echter uit
archeologische,- en geschreven bronnen.
Het zijn vooral de beschrijvingen in
charters en oorkonden vanaf de 13de
eeuw die ons een, helaas vaak summiere,
beschrijving geven hoe een gebied er
heeft uitgezien. Het zijn vaak niet meer
dan korte teksten die een grens
omschrijven van een ambacht of een naam
van een in leen uitgegeven gebied. Soms
is het alleen een vermelding van een
activiteit in een gebied of een
stichting van een parochie of
waterschap.
Een reconstructie van het landschap is
met deze flarden tekst vaak onmogelijk
of slechts bij benadering in te vullen.
Een tweede reconstructieprobleem is het
aantal dijkdoorbraken veroorzaakt door
stormvloeden vanuit zee of bij hoge
waterstanden door bovenstroomse
waterafvoer. Er zijn feitelijk wel
voldoende schriftelijke bronnen die
melding maken van deze stormvloeden; al
dan niet gepaard gaand met
watersnoodrampen, maar welke dijk, of
specifieker welk dijkvak doorging is in
de periode vóór 1300 niet of nauwelijks
exact beschreven.
Het zijn de vaak nog zichtbare wielen
langs de kronkelige dijken van de
Alblasserwaard, die getuigen van deze
doorbraken en het daarmee gedwongen ‘om
de wielen leggen’ van de dijken. Van een
aantal wielen weten we exact wanneer ze
zijn ontstaan (grofweg vanaf de 16de
eeuw) maar van vele ‘kronkels’ in de
Alblasserwaardse dijken weten we niets
anders dan dat de dijk daar ooit naar
binnen of naar buiten is verlegd.
Dijken hebben dus niet altijd en overal
op dezelfde plaats gelegen. Over de
exacte ligging van de eerste bedijkingen
in de 11de en 12de
eeuw is nog minder met zekerheid te
zeggen. Pas vanaf de 13de
eeuw (het oprichten van
Hoogheemraadschappen) komt hierin
verandering en wordt het dijkbeheer
beter gearchiveerd.
Het derde probleem betreft aanwassen en
afkalvingen langs de oevers van de
rivier. Dit is een continu proces
waarbij, soms in korte tijd, enorme
zandbanken in de rivier of aanwassen
langs de oevers konden ontstaan. Soms
lukte het de vroegere bewoners een
stukje aanwas te omkaden zodat de
bedijking naar buiten toe werd verlegd.
Anderzijds werden soms stukken oevers
met omkading en al door het water
verzwolgen.
Zoals gezegd is de oorspronkelijke
eerste bedijking dus niet overal meer
met zekerheid te achterhalen. Zeker niet
in de westhoek van de Alblasserwaard
waar met enige regelmaat land door het
water werd weggeslagen en vervolgens
weer te worden heroverd.
Een deel van deze reconstructieproblemen
zou te ondervangen zijn door
archeologische opgravingen en/of
uitgebreide grondboringen.
[3]
Deze zijn echter zeer kostbaar en
arbeidsintensief. Onderzoek naar reeds
uitgevoerde boringen voor funderingen
van bedrijfsgebouwen of woningbouw is
tijdrovend maar waarschijnlijk de enige
mogelijkheid om, waar van toepassing,
definitief uitsluitsel te krijgen over
de (vroegere) situatie ter plaatse.
De vroegste ontginningen
In de 11de eeuw vinden de
eerste landontginningen achter de
oeverwallen van de rivier de Merwede (de
latere Noord) plaats. Lokaal begon men
in de 12de eeuw met de eerste
dijk(kade) aanleg. Door toenemende
bevolkingsdruk was steeds meer landbouw
noodzakelijk en werd er steeds meer land
ontgonnen en in cultuur gebracht. De
mens begon hiermee enige invloed uit te
oefenen op de waterhuishouding van het
gebied en de loop van de rivieren langs
de Hollandse delta.
Halverwege de 13de eeuw
ontstonden er al problemen met de
afwatering door inklinking van het
ontgonnen land en stijging van de
zeespiegel. Door vernatting werd het
land minder geschikt voor landbouw en
langzaam schakelde men over op veeteelt.
[4]
Dit had ingrijpende gevolgen voor de
boerenbevolking en continuïteit van de
voedselvoorziening van de steden
(Dordrecht). Door de minder
arbeidsintensieve veeteelt kreeg de
plattelandsbevolking ook meer tijd voor
het uitoefenen van andere ambachten
waarmee ze ging concurreren met de
ambachtslieden in de steden. De aanvoer
van, en de handel in voedingsbronnen als
granen voor brood en bier uit andere
gebieden werd, nu het niet meer
beschikbaar was uit het eigen
achterland, steeds belangrijk voor de
steden.
De ontwikkeling van veeteelt
gerelateerde producten (boter, kaas en
leer van huiden) zorgde zowel op het
platte land als in de steden voor het
ontstaan van nieuwe
ambachten. Regelmatig werden deze
ontwikkeling verstoord door oorlog,
epidemieën (pest) en problemen met de
waterhuishouding.
Ondertussen werd de bodemdaling in de
Alblasserwaard een steeds groter
probleem. Naast de inklinking door
ontwatering was er nog een andere,
misschien wel belangrijkere oorzaak
waardoor de bodem dramatisch daalde;
oxidatie. Dit chemische proces staat los
van het ontwateringsprobleem, maar heeft
er wel effect op. Door het steeds
intensiever gebruik van de bovenlaag van
het veen (het ploegen van de gronden
voor landbouw) kwam deze bovenste laag
in direct contact met de atmosfeer en
dus met zuurstof. Hierdoor ontstond er
een chemische reactie die, in stand
gehouden door de ontwatering en ploegen,
zorgde voor forse bodemdaling
[5].
Het veen erodeerde
en klonk in. Dat gaf niet alleen
waterstaatkundig problemen maar ook
gezondheidsklachten bij de bewoners. Er
zijn berichten die spreken over
stofwolken veroorzaakt door het
verdrogen van het veenkussen bij
langdurige droogteperioden. Het zorgde
voor longaandoeningen bij de bevolking.
Tegelijkertijd steeg de gemiddelde
waterstand in de rivieren waardoor er
steeds meer overstromingen ontstonden
tijdens hoog bovenwater en stormvloeden
vanuit zee. Deze stijging werd deels
veroorzaakt door zeespiegelstijging en
anderzijds door (plaatselijke)
verzanding van het rivierbed. Hierdoor
kwam de bedding van de rivier steeds
hoger te liggen waardoor er een geringer
verschil in hoogte tussen het achterland
en de beschermende bedijking ontstond.
Bij stormvloeden, maar met name bij hoge
rivierafvoeren stond het water dus
gemiddeld hoger in de rivieren. Ook werd
het lastiger om de ontgonnen landen te
laten uitwateren op de steeds hoger
liggende rivier. Eind 13de
eeuw besloot men dan ook het bedijken
serieuzer aan te pakken.
Vanaf het jaar 1277
begon men om het
centrale deel van de Alblasserwaard een
ringdijk aan te leggen. Het deel tussen
Papendrecht, Oud-Alblas en
Nieuw-Lekkerland werd hier iets later,
rond het jaar 1281
op aangesloten.
Vanaf deze tijd kunnen we dus spreken
van enig serieus en stelselmatig
aangelegd dijkwerk.
Donkersloot bleef waarschijnlijk buiten
deze eerste gesloten ringdijk. Misschien
was het te kostbaar om het te bedijken
of waren er al problemen van
waterstaatkundig aard die het dijken
bemoeilijkten. Ook het veelvuldig
aardhalen uit Donkersloot voor het
aanleggen van de dijken zal het gebied
geen goed hebben gedaan.
Om enig perspectief te krijgen met onze
huidige tijd is het wel belangrijk te
weten dat het maaiveld van de
Alblasserwaard destijds zo’n 3 á 4 meter
hoger lag dan nu. Het gemiddelde
waterpeil in de rivieren stond ongeveer
een halve meter lager en de ringdijk was
in verhouding tot de huidige dijken
aanzienlijk minder hoog. We zouden het
nu kades noemen.
|
Tekening uit 1785 van de Sluis
van Alblasserdam en de rivier de
Noord gezien vanaf het
destijds buitendijks gelegen
Ruigenhil. Rechts de sluis en
links op de achtergrond de
molens
van Kinderdijk. Deze afbeelding
geeft een goed beeld van de
hoogte van de dijk ten opzichte
van de achterland destijds.
[6]
K.F.
Bendorp, Oost-Indische inkt, GAD,
Dordracum Illustratum, Inv. nr.
551-30373 |
Soms hadden waterstaatkundige werken van
de mens ingrijpende gevolgen. Het
bovenstrooms afdammen van de rivier of
een zijarm daarvan, het bouwen van
sluizen en het becrammen van kreken kon
benedenstrooms grote gevolgen hebben.
Een rivier kon verzanden door een lagere
doorstroming of juist het stroombed
vergroten met soms dramatische gevolgen
voor de bewoners op en achter de dijken.
Einde deel II
Volgende keer; deel III, De eerste
ontginningen
Noten
(u kunt door te klikken op de
cijfers automatisch naar boven en
beneden in de tekst)
|