Biesbosch.nu

Magazine september/oktober 2006

 

Terug naar inhoudsopgave

Copyrights De Levende Natuur

       Een tocht naar de Biesbosch (deel 2)
Anno 1896 maakt een baron een tocht naar De Biesbosch.
Lees het vervolg van zijn belevenissen.

Voor deel 1 volg deze link
 

door Mr. R. Baron Snouckaert van Schauburg

Gelukkig brandde de kachel bij de opzichter, zoodat we ons althans een weinigje konden drogen. Een half uur werd rust gehouden en de inwendige mensch versterkt en toen wennden we onze schreden naar de aanlegplaats. De wind was inmiddels nog meer aangewakkerd en 't tij liep hoog; het water zag er woelig uit, en de twee schuitjes, die aan de wal vastgemeerd lagen, dobberden danig. De opzichter, die ons roeien zou, achtte het niet raadzaam de kleinste boot te nemen, daar deze te licht was en daarom stapten we in de grootste, die er nog al breed en stevig uitzag.
     Daar draaiden juist een paar visschers hun schip in de kleine haven en ziende, dat we uit jagen gingen, lieten ze ons een gans zien, die ze dood op 't water hadden gevonden, en boden ons die te koop aan. Dit aanbod werd natuulijk beslist geweigerd; liever niets mee thuis brengen dan wild koopen! Daarenboven zag het gansje er niet heel frisch uit; zeker een vogel, die door een jager was aangeschooten en later was gestorven. Het was overigens een mooi exemplaar van de grauwe gans (Anser anser (L.).
    

Copyrights. De Levende Natuur.

Met enkele slagen waren we het haventje uit en in het ruime sop. Omdat de boot plat en zwaar was, viel het dansen op de baren nogal mee. En wat een menigte vogels! Ik geloof niet ooit zooveel ganzen bijeen te hebben gezien. Naar ze heen varen zou natuurlijk nutteloos geweest zijn; daarvoor zijn ze te wakker. De opzichter ried ons aan liever tegen een wilgenboschje, dat uit 't water stak te gaan liggen en aldaar te wachten of er ganzen zouden komen overvliegen. Hij wist een plek, waarover deze vogels gewoonlijk trekken als ze naar de polder gaan om te grazen. Dit plan werd door ons gereedelijk goedgekeurd, en voort ging het met de wind mee, zoodat we snel vooruit kwamen.
     Inmiddels keken we scherp uit over het water naar mogelijke buit. Een troepje tureluren vloog over in razende vaart; een andere vlucht steltlopers, die ik wegens de afstand niet kon bestemmen scheerde over het water en verdween achter de dijk.
     Daar zagen we op eens wat voor ons uit zwemmen. Eén, nog een, een heele troep; het waren talingen, wintertalingen (Nettion crecca (L.) spoedig kenbaar aan de donkere koppen met witte strepen der mannetjes. Ze dobberden op de golfjes, dat het een lust was. Doorroeien, hard! commandeerden we, en de boot schoot als een bruinvisch vooruit, maar ook de talingen bleken ongenaakbaar. Veel te vroeg (voor ons althans!) verhieven ze zich en waren door hun bijzonder snell vlucht al spoedig aan 't oog onttrokken.
     Enkele zandplaten staken gedeeltelijk nog boven het water uit en daarop groeide zoo hier en daar een bosje dorre biezen en riet. Op die plekken zagen we een enkel gezelschapje langbeenen; ik hield ze voor kemphanen (Pavoncella pugnax L.) die nog niet hun volkomen voorjaarskleed droegen, maar wegens de afstand en het schitteren van de zon op 't golvende water, was hier een juiste bestemming moeilijk.
     Eindelijk bereikten we onze wilgen. Dat was een kaal boschje, overigens tamelijk uitgestrekt, dat nu flink onder water stond. De golven speelde tusschen de takken, die fel door de storm gezweept werden. Hat was er alles behalve gezellig en de geweldige wind, die op onze nog natte kleeren blies, deed ons rillen van de koude.
     Vol moed evenwel hielden we ons gereed en wachtten op de zaken die komen zouden.
     Er kwam genoeg, maar niets binnen schotwijdte. Ik troostte mij echter al gauw; het waarnemen van het waterwild was werkelijk zeer aardig. Groote en kleinere gezelschappen ganzen trokken langzaam hoog voorbij, alle naar de polder, waar we 's morgens geweest waren. Eenden passeerden in snell vlucht, nog overtroffen door hun familieleden, de talingen; kapmeeuwen (Larus ridibundus L.) zweefden af en aan en stortten zich hier en daar op een prooi. Die meeuwen waren in verschillende stadiën van ontkleurig tot het zomerkleed. Ik schoot een jong exemplaar in overgang en heb dit als aandenken aan onze tocht in mijn verzameling geplaatst.
 

Copyrights De Levende Natuur

    Wat moet het hier, zoo dacht ik, terwijl we tegen de wilgenstruiken lagen te dobberen, des zomers een heerlijk oord zijn voor dat deel der vogelwereld dat zich gaarne in riet en bij het water ophoudt; kleine en groote karekieten (Acrocephalus streperus (V) en turdiodes (Mey), bosrietzangers (A. palustris (Bechst), rietgorzen, enz. enz. moeten hier wel in hun element zijn en in menigte voorkomen. Mogelijk broeden daar ook wel baardmannetjes (Panurus biarmicus (L.) en hoogstwaarschijnlijk nachtegaalrietzangers (Locustella luscinioides (Savi) voor wie de localiteit als uitgeknipt schijnt, en die hun eigenaardig nestmateriaal, bladen van rietgrassen (Phalaris arundinacea L. en Glyceria fluitans R. Br.) aldaar in overvloed kunnen vinden.
     Inmiddels hadden we het ellendig koud gekregen, en daar er toch niets te schieten viel, besloten we maar, het op te geven en naar de oever te roeien om te voet naar de opzichterswoning terug te keeren. Een loopje zou ons goed doen.
    Aldus geschiedde, en weldra landden we aan de voet van de dijk, waartegen we opklommen, en .... ja, daar ginder in de polder zaten een paarhonderd ganzen, voor wie zeker het etensuur aangebroken was, althans ze graasden er lustig op los. Dat konden we niet aanzien zonder nog één poging aan te wenden, om een gansje machtig te worden. De boot werd vastgelegd, wij kozen ieder een plekje achter de dijk, waar we ons verdekt opstelden en de opzichter en zijn jongen zouden de een rechts, de ander linksom, een omtrekkende beweging maken om de heel ganzenfamilie zoo mogelijk over onze hoofden heen te drijven.
     Godin Diana scheen ons die dag evenwel niet gezind; het krijgsplan, hoe schoon ook bedacht, mislukte doordat de ganzen zoo slim waren een andere koers te nemen dan we van hun beleefdheid hadden verwacht, en daarmede was onze jachtdag besloten en namen we de terugtocht aan, met magere buit, met een nat pak, maar wat mij althans betreft, met een aangename herinnering aan al 't geen ik die dag had gezien. Als ik eens in de gelegenheid kom, zei ik tot mijzelve, ga ik er des zomers heen voor die rietzangers. Tot dusverre heeft die gelegenheid zich echter niet voorgedaan.

Doorn, 21 juli 1897
Mr. R. Baron Snouckaert van Schauburg.

Reageer op dit artikel

Met dank aan; Heimans en Thijsse Stichting en R.G. Snouckaert van Schauburg.
 


Dit artikel is tot stand gekomen in samenwerking met de Heimans en Thijsse Stichting.
De stichting stimuleert de belangstelling voor de ontwikkeling van de natuurbescherming als culturele stroming en helpt dit waardevolle culturele erfgoed te behouden en toegankelijk te maken.

Ga eens kijken op de website!

Terug naar inhoudsopgave

Niets uit deze pagina mag worden gepubliceerd zonder toestemming van de auteur(s).
Ongevraagd gebruik van andermans beeldmateriaal is strafbaar.
2006 © Biesbosch.nu