|
Klik
op het PDF-symbool voor het printen van een inktgebruiksvriendelijke
versie |
De
oude man en de bult
De
bult (deel 1)
Door Henk
van de Graaf
In
een licht schommelende glijvlucht, onderbroken door een enkele, trage
vleugelslag komt ze de polder in zweven. De
deinende beweging doet me terugdenken aan de houten meeuw die ik als
kind aan het plafond van de slaapkamer had hangen. Als je aan het
touwtje trok, schommelde het lijf langzaam op en neer terwijl de
vleugels bijna stil bleven. De beweging had iets rustgevends. Ik kon
er uren naar kijken.
De
roofvogel daalt tot op enkele meters boven de grond, de jacht is
geopend. Door mijn hoge positie boven op de dijk vliegt ze precies op
ooghoogte als ze de verruigde gedeelten van de polder begint af te
speuren naar muizen en waterwild. Ik knijp de ogen toe tegen het felle
zonlicht en zie de vogel tussen mijn wimpers door in haar majestueuze,
v-vormige silhouet op me toe zweven. Eigenlijk vliegt een
Bruine kiekendief niet, maar danst als een ballerina, gedragen door
sterke armen, een gracieus ballet. Een
dodendans, dat wel, want vaak eindigt al dat moois in een snelle
wiekslag en een schrille angstkreet. Wij mensen romantiseren teveel.
Ik
bekijk het schouwspel vanaf het muurtje van de in het dijklichaam
gebouwde overlaat en laat mijn benen bungelen boven het in slechte
staat verkerende bouwsel. Een overlaat is een
slimme oplossing tegen het vernielen van een dijk bij extreem hoge
waterstanden. Omdat ze iets lager ligt dan de dijk zelf, zal het water
hier geleidelijk aan de polder instromen en voorkomen dat de dijk op
de zwakste plaats met geweld zal doorbreken. Gezien de staat ervan
vreest men hier blijkbaar geen overstroming meer.
Het
is warm op het land en de koeien en schapen hebben de schaduwplaatsen
onder bomen en struiken opgezocht. De koele waterbries rond de boot,
die ik bij de sluis heb achtergelaten, ontbreekt hier. Ik neem een
slok water uit de veldfles, scan de polder met de verrekijker en vraag
me af hoe een schrijver zou beschrijven wat ik zie.
'In
de verte ligt de sluiswachterwoning die lijkt te dansen boven de
horizon in draaikolken van vloeibare lucht en aan de wolkenloze hemel
draait een buizerd traag zijn rondjes op de thermiek van het zuchtende
land. Een oude, al te ver gespleten knotwilg aan de rand van een sloot
vol kroos laat loom zijn veel te zware takken hangen en slechts hier
en daar bewogen door een verdwaalde bries schilderen zijn fluwelen
bladeren een palet van groen-
en grijstinten op de trilblauwe lucht.
Een weinig wind kan de ten dode opgeschreven boom niet lang
genoeg duren.
Verder weg, aan de rand van de
polder,
doet blatend een koe zijn
beklag over vliegen en hun onzalig gedrag terwijl voor me op het pad
een fazant scharrelt die, als ze de kiekendief ziet,
op een huppeldrafje in de
geelverschroeide ruigterand verdwijnt. Ze is eigenlijk te groot voor
de roofvogel,
maar zou ze dat ook weten?
Achter me ligt de dijk
waar, over
het water van de eeuwenoude rivier,
het onheilspellende geluid van de A15 klinkt dat als een grommend
monster komt aanrollen in golven van klavier. Zoals overal in dit land
deint ook hier de stilte tussen de noten van
een monotone klank.
'
Is dit wat een schrijver zou schrijven in een verruigde graslandpolder
op een warme zomerdag?
De
kiekendief maakt een wiekslag en verdwijnt in het hoge gras en ik denk
terug aan de sluiswachter die daarnet maar niet begreep dat ik niet
wilde schutten. De sluisdeuren stonden open en hij bleef maar gebaren
dat ik door kon komen, maar ik wilde de boot tegen het houten remwerk
vóór de sluis hebben. Alleen via het remwerk kon ik immers op de
sluis komen van waar ik het pad vermoedde dat me naar het doel van
mijn reis kon leiden. Toen ik de boot had afgemeerd en op de sluis
stond, was de sluiswachter in geen velden of wegen meer te bekennen.
Omdat ik niet wist of de boot wel langere tijd aan het remwerk mocht
blijven liggen, had ik besloten hem niet te gaan zoeken. Soms kun je
het vragen maar beter achterwege laten.
De groene
kolk van de sluis was me een lust voor het oog geweest. In plaats van
de verticale betonwanden glooiden er hier basaltkeien tussen de
sluisdeuren. Ertussen stonden veel ruigtekruiden die uitzonderlijk
mooi bloeiden. Zou het, dat het steeds op-
en neergaande water in de sluis zorgt voor een verwarrend soort eb en
vloed waardoor
de planten zich steeds vergissen in het tellen van de getijden en zich
daarom zo uitsloven?
Langs
de oude sluiswachterwoning had ik via een moestuin en een
scheefhangend boerenhek het nauwelijks begaanbare pad gevonden. De
breedte ervan had me verrast en daar waar brede tractorsporen een
teveel aan onkruid beletten, restten kuilen en putten vol craquelé
van ingedroogde modder. Lopend over een smalle strook gras langs het
pad had ik de overlaat bereikt en was ik er even gaan zitten.
Ik
sta op en speur naar de kiekendief terwijl ik langzaam over het dijkje
verder ga. Onrustige gedachten omtrent mijn aanwezigheid hier, maken
dat ik niet langer blijf kijken. Iets wat ik normaal wel zou doen. Ik
schuifel voorzichtig het dijkje af en volg het pad dat geleidelijk
tussen populieren door omhoog loopt en ineens
besef ik dat ik de bult beklim waar het me allemaal om te doen is.
Bovengekomen schetst het geboden tafereel mijn verbazing.
De
bult is begroeid met gras en lage bomen waaronder schapen liggen te
rusten. Links kijk ik uit over de rivier en een kleine haven waarin
een aantal baggerbakken is afgemeerd. Direct aan het water van het
haventje ligt een houten bouwsel, de voormalige directiekeet zou later
blijken.
De keet, waarvan de deur wijdopen staat, is met ruwhouten planken
uitgebouwd tot een lange schuur. Ervoor is iets getimmerd wat op een
veranda lijkt. Naast het gebouw liggen stukken zeildoek in
verschillende kleuren met hier en daar nog de letters van de vorige
eigenaar zichtbaar. Ze bedekken bobbels met onbekende inhoud.
Ik laat het beeld op me inwerken. Het heeft een soort prairieachtig
setting, als uit de oude cowboyfilms die je tegenwoordig nog zelden op
televisie ziet, maar waar mijn vader vroeger graag naar keek. In bijna
elke film verscheen er in de deuropening van een armzalig houten
huisje een prachtige blonde vrouw in een lange rok om te zien wat het
kabaal buiten nu weer voor ellende zou brengen.
'De directiekeet is eigenlijk een griendark die ze op het droge hebben
getakeld, maar ik heb er zowat omheen getimmerd voor de schapen', zou
de oude man later verklaren. 'Alleen zij die weten, kunnen de
eigenlijke ark nog duiden'.
Aan de rechter zijde van het pad staat een stel vaten met het logo
van een oliemaatschappij erop.
”Zo dik kan het er niet bovenop liggen” denk ik meteen.
”Zoveel heisa over een bult en er dan gewoon olievaten op laten
staan.”
'Van de baggerbakken van Baars, die hebben hier een tijdelijk
ligplaats' ,zou de oude man, wijzend naar de haven, verklaren. 'heeft
smeermiddel ingezeten, voor de lieren.'
Ik schop met de punt van mijn schoen tegen de verroeste vaten. Ze
maken een geluid als van luidende kerkklokken tijdens zware storm.
'Leeg.'
Ik twijfel of ik de keet zal binnengaan. Eerst maar verder de bult op.'
De schapen, inmiddels overeind gekomen, wijken onder blatend protest
uiteen als ik langzaam richting de top van de bult loop. Rechts van me
hoor ik gekakel van kippen. Het uit de kluiten gewassen kippenhok is
de zoveelste verrassing. Wat is hier allemaal gaande?
Ik sta nu op het hoogste punt van de bult. Het uitzicht is
fantastisch. Beneden in de polder drinken koeien uit een kleine plas
waarin een reiger als versteend staat te 'vissen', een groepje
spreeuwen strijkt neer in het verruigde grasland van waaruit het
gekwaak van kikkers klinkt. De kiekendief is nergens meer te bekennen.
De bult is hoger dan ik had gedacht en naar het oosten kan ik zelfs de
polders 'Kort en lang ambacht' en 'De ruigtes bezuiden de Peereboom'
zien liggen. Ze zien er rommelig uit met al die hopen klei naast de
pas gegraven kreken. Natuur in ontwikkeling geeft eerst een berg
rotzooi in de hoop dat ze er
later zelf iets leuks van maakt.
Ik draai me om en loop terug om een kijkje in de keet te gaan nemen.
Halverwege doet het geluid van een motorvoertuig, die de bult op komt
rijden, me aarzelen. Mag ik hier wel zijn, ik heb nergens borden
gezien? Ik besluit te wachten en te zien wat er komt.
De
oude man en de bult
De
oude man (deel
2)
De
gammele tractor rijdt langzaam tot voor de keet en komt schokkend tot
stilstand. Achter het vehikel hangt aan een touw een houten deur
waarop wat rommel ligt. De oude man stapt van het voertuig, kijkt even
uit over de haven en loopt richting de keet. Hij is, ondanks de
hitte, gekleed in een blauwe overall die rond zijn middel op zijn
plaats wordt gehouden door een strotouwtje. Eronder draagt hij zwarte,
rubberen kaplaarzen. Hij heeft een vriendelijk gezicht, bruin
verweerd, met heldere blauwe ogen, omgeven door spierwitte haren.
In de jaren zeventig was de keet, die eigenlijk een oude griendark is,
vanuit de haven op de wal gezet en elk jaar had hij er wat aangebouwd.
De bouwmaterialen had hij her en der in de polder en langs de
rivierkant gevonden. Halverwege de jaren tachtig, het precieze jaar is
hem ontschoten, is hij gestopt met werken, maar hij komt hier nog elke
dag, voor de kippen en de schapen. In
de keet heeft hij zo zijn gedoetje: kacheltje, tweepitter voor een
bakkie, een paar gereedschappen en wat zakken voer voor de kippen.
De schapen
heeft hij lang geleden hierheen gebracht. Als die het overleven dan
zal het met mij ook wel loslopen, had hij bedacht. Hij laat ze grazen
op de bult en tot nu toe heeft hij aan de dieren niets gemerkt. Had
hij immers de rotzooi indertijd niet zelf af laten dekken met een 1,5
meter dikke kleilaag? Een meter was voldoende hadden de heren gezegd,
maar hij had bedacht dat 'wat meer hier en daar' vast geen kwaad kon.
Onlangs had een boswachter in een sloot aan de voet van de bult zelfs
krabbescheer gevonden en ‘dat groeit alleen in een heel schoon
milieu’ had deze hem verzekerd. Hij is al in de zeventig, het zal
zijn tijd wel duren.
Net voor hij de keet in wil gaan, ziet hij iemand aankomen. De
zoveelste vreemde snuiter denkt hij. Jarenlang zag je hier geen kip,
maar de laatste tijd is het een komen en gaan van mensen. Hele groepen
soms. Hij besluit te wachten om te zien wat deze vreemdeling van hem
moet en neemt zich voor om het niet weer over vroeger te hebben.
"'Vanaf
de eerste dag was ik hier meneer', zou hij later toch verklaren. 'Ik
heb de eerste vracht met rotzooi zien storten. Alles kwam over water
in bakken aan, werd gelost in de haven en zo in de polder gekiept, voorman was ik.'
'Hallo,
... wat een warmte hè', begint de vreemdeling ietwat aarzelend,
'gelukkig kunnen de schapen in de schaduw onder de uhh... hazelaars.'
'De meidoorns bedoel je', zegt de oude man en knikt richting de bomen.
'De schapen zijn er blij mee in deze hitte.'
De vreemdeling lijkt even van zijn stuk gebracht maar herstelt zich en
vraagt: 'Die schapen, zijn die van u?'
Ja, knikt de oude man: 'Die zijn van mij. Maar binnenkort ruim ik ze
allemaal op. Het kost me steeds meer moeite om ze te verzorgen, vooral
in de winter.'
'Ach', zegt de vreemdeling en knikt een paar keer met zijn
hoofd.
'Ik kom van de overkant, Sliedrecht', gaat de oude man ongevraagd
verder. 'Met de auto rijd ik naar de sluis en vandaar met de tractor
naar hier.'
'Ja, een oud baasje die tractor van u', lacht de vreemdeling, 'dat het
nog rijdt.'
'Kwaliteit gaat lang mee meneer', grijnst de oude man. 'Hij heeft me
nog nooit in de steek gelaten.
'Van wie is dit terrein eigenlijk'', vraagt de vreemdeling na een kort
zwijgen. 'van u?'
'Ha ha ha, van mij'. lacht de oude man, 'ik zou het voor geen goud
willen hebben. Het is van EPS meneer, kent u dit terrein niet dan? Ze
noemen het ook wel de ‘stort van Troost’ vanwege de naam van de
afvalverwerker, die hier nogal veel naar toe heeft gebracht.'
'Ja, ja', zegt de vreemdeling zijn blik afwendend, 'daar weet ik wel
wat van.'
'Het is niet zo best is het wel?'
'Ach, zelfs Staatsbosbeheer hoeft dit gebied niet, wat zal ik er dan
van zeggen, ze konden de hele polder destijds voor één gulden kopen.
maar hebben er vriendelijk voor bedankt.'
'Hm', zegt de vreemdeling.
'Wat doet u hier eigenlijk', vraagt de oude man. Aan zijn reactie ziet
hij dat de vreemdeling schrikt.
'Ik eehh... doe wat met natuur en dacht er is zoveel te doen over deze
polder, ik moet er zelf maar eens gaan kijken. Mag ik hier niet komen
dan?'
'Van mij wel hoor', grijnst de man met de witte haren,
'tenslotte is deze vuilnisbak van ons allemaal.'
'Van ons allemaal', vraagt de vreemdeling verbaasd en fronst zijn
wenkbrauwen waardoor er grote, diepe rimpels op zijn voorhoofd
verschijnen.
Ja, dat zit zo….' De oude man schraapt zijn keel, steekt zijn
handpalmen naar voren en haalt zijn schouders op. 'Wat hier op deze
belt ligt, is eigenlijk van ons allemaal meneer. Wij moesten zonodig
in de jaren zestig en zeventig met z'n allen gaan autorijden, in
caravans en vliegtuigen op vakantie en onze huizen volladen met
plastic rommel, maar met de reststoffen van de productie namen we het
niet zo nauw.' Hij spreidt zijn armen uit in een weids gebaar alsof
hij de hele vuilstort wil omvatten. 'Daarom hebben we hier nu een
bult.' De oude man zwijgt en kijkt de vreemdeling aan. Meestal hebben
deze woorden een bepaalde impact op mensen. Alsof ze ineens begrijpen
dat ze niet overal een ander de schuld van kunnen geven. Op de één
of andere manier geeft hem dat een goed gevoel.
De vreemdeling knikt echter kort en vraagt onverstoord: 'Komt u hier
al lang?'
'Lang?' De oude man houdt even in, opent zijn mond, aarzelt nog een
moment, maar vervolgt dan met zachte stem: 'Vanaf de eerste dag was ik
hier meneer, ik heb de eerste vracht met rotzooi zien storten, alles
kwam over water in bakken aan, werd gelost in de haven en zo in de
polder gekiept, voorman was ik.'
De vreemdeling neigt zijn bovenlichaam iets naar voren en kijkt hem
recht in de ogen.
'Wat werd er zoal in gekiept dan?' Weer aarzelt de oude man, iets in
hem…
'Alles, alles wat je maar kan bedenken', gaat hij toch verder,
'vliegas, dat stortten we over de rotzooi heen zodat de vrachtauto's
er gemakkelijk overheen konden rijden. Als het nat werd, was het net
asfalt. Eronder koffie, tonnen koffiedrab en lege vaten waarvan we
toen al niet wisten of ze wel helemaal leeg waren en puin, veel puin
en…'
De
oude man zwijgt en kijkt naar de plek op de bult waar hij een klein
poeltje vol bruine kikkers weet, waarschijnlijk ontstaan na een
verzakking. Het was er zomaar ineens.
'Holle vaten…, veel holle vaten besluit hij.'
'Het was toch geen illegale stort', vraagt de vreemdeling die hem
strak blijft aankijken.
'Nee, bij elke lading zaten papieren. Die hebben nog lang in de keet
gelegen. Op een gegeven moment heb ik tegen de heren gezegd, neem ze
maar mee en bewaar ze goed, die kunnen nog wel eens van pas komen.'
'Ja, slim', zegt de vreemdeling, 'maar ze nemen nu toch ook monsters
van de bult? Dat las ik tenminste van de week in de krant.'
'Deze stort is net een gatenkaas meneer, overal staan boorbuizen om
monsters te trekken. Volgens mij lekt er inmiddels meer door die
boorgaten weg dan via de bodem van de stort. Gisteren liepen ze hier
zelfs in witte pakken.' De oude man knikt in de richting van de bult.
De vreemdeling volgt zijn blik en het komt de oude man voor alsof de
man weet waar ze liepen, daar waar
hij ze had zien gaan.
'Van al die rotzooi is niet veel te zien is het wel', vraagt de
vreemdeling, uitkijkend over de bult.
De
oude man draait zijn hoofd weer richting de vreemdeling en ziet achter
hem de Bruine kiekendief opdoemen. Ze zweeft net boven de rand van de
bult en hij ziet de kop van het dier heen en weer bewegen op zoek naar
prooi. Hij beleeft veel plezier aan de vogel die regelmatig in de polder
jaagt. Vanaf de bult kan hij haar prachtige volgen omdat je op de
vogel neerkijkt als ze laag boven de verruigde delen van de polder
zweeft. Gezeten tussen het hoge gras aan de rand van de bult blijft
hij onopgemerkt voor het dier. Hij houdt van het moment dat ze in haar
v-vormige silhouet recht op hem af komt zweven. Hij kan er uren naar
kijken.
Hij wendt zijn blik weer naar de vreemdeling en besluit niets over de
vogel te zeggen.
'Nee', zegt de oude man, je ziet er inderdaad niets van.
'Ik heb het
destijds laten afdekken door 1,5 meter klei. Een meter was voldoende
zeiden ze, maar ik dacht wat meer hier en daar kan vast geen kwaad.
Zeker niet op sommige plekken.'
De Kiekendief maakt een snelle wiekslag en verdwijnt onder de rand van
de bult.
'Als je er niets van weet zou je denken dat deze bult er altijd al
gelegen heeft', zegt de vreemdeling.
'In een rivierenlandschap heb je niet van die hoge bulten', antwoordt
de oude man, 'de hoogste plekken hier zijn de polderdijken en
een paar oude stroomruggen daar verderop bij ‘De kop van de Oude
Wiel'. Verder is er nog een hoogwatervluchtplaats voor de koeien, maar
die haalt het ook niet bij deze puist.' Eigenlijk
slaat dit hele geval nergens op.
De vreemdeling knikt begrijpend en schuift wat met zijn schoen over
een oud tractorspoor waarbij de uitgedroogde klei in stof uiteen valt. 'Bent
u hele dagen hier?'
'Ach', antwoordt de oude man, de vraag ontwijkend, 'ik hou het terrein
hier schoon, ruim de rommel op. Aan de rivierkant strandt veel vuil en
de boeren zijn slordig met omheiningen en prikkeldraad. Het kan hun
niet zoveel schelen in deze polder lijkt het wel. Van de week heb ik
nog een heel stuk met de tractor uit een sloot getrokken. Het zou toch
vervelend zijn als er dieren in verstrikt raken en het hoort ook niet
in het landschap. Alle rommel gooi ik op de deur achter de tractor en
breng het naar de sluis. Daar halen de vuilnismannen het op. Ik
moet alleen de vaten nog opruimen, die zijn van de baggerbakken van
Baars.' Hij wijst naar de haven. 'Die hebben hier een tijdelijke
ligplaats, heeft smeermiddel ingezeten voor de lieren.'
'Tja', zegt de vreemdeling en kijkt richting de roestige rode vaten
met gele logo’s 'rommel'.
De oude man grijnst naar de vreemdeling, bukt zich, trekt met enige
moeite een plastic emmer uit een tweede en zet ze voor zich op de
grond.
'Ach meneer', verzucht hij langzaam overeind komend, 'ze verklaren me
soms voor gek dat ik hier op een gifbelt bezig ben met het opruimen
van rommel, maar iemand moet het doen, is het niet?'
De helder blauwe ogen kijken de vreemdeling vragend aan maar voor deze
iets kan zeggen, vervolgt hij: 'Maar nu vraag ik u, hoe kun je nu van
een natuurgebied spreken als er een bult met gif in ligt die als een
zeef naar alle kanten de grootste smerigheid lekt? Neem
verderop', gaat hij verder en wijst met een vinger naar het oosten,
'daar zijn ze bezig met natuurontwikkeling, prachtige plannen waar ze
miljoenen guldens voor uittrekken terwijl er hier, op nauwelijks twee
kilometer afstand zich een berg shit bevindt waar je nauwelijks
overheen kunt kijken. Wie is er nu gek vraag ik u?'
De vreemdeling, die begrijpt dat het gesprek ten einde loopt, knikt en
mompelt dat het misschien wel zo is. 'Ik moet maar weer eens gaan. Het
was leuk met u te spreken.'
'Ja', zegt de oude man en pakt de emmers bij de hengsels, 'ik ga de
schapen wat te drinken geven, een goeie dag nog.'
Ik
laat de oude man achter me en vloek omdat ik geen pen en papier voor
handen heb. De meest klinkende woorden en zinnen repeteer ik daarom
zachtjes voor me uit. Meestal komt het idee voor een verhaal pas dagen
later, soms op het moment dat het je verteld wordt. Ik moet snel terug
aan boord zien te komen.
Toch vreemd, denkt de oude man, terwijl hij met de emmers voorzichtig
de kade af schuifelt om water uit de haven te scheppen, die
vreemdeling doet iets met natuur, maar kon de bomen daarnet niet
duiden. Hazelaars, die lijken toch in niets op meidoorns.
© Henk van de
Graaf
Juli, 2000
info@biesbosch.nu
Verantwoording: dit verhaal is slechts deels gebaseerd op een ware
gebeurtenis. Ondanks het feit dat de oude man en de bult echt bestaan
en er daadwerkelijk een gesprek heeft plaatsgevonden is er meer
ontsproten aan het brein van de schrijver dan uit de mond van de oude
man.
Foto's: Kikkers en vat: MikeMelis/- en DaanBruysters/www.stockburo.nl.
Tractor en landschap HenkvandeGraaf/www.stockburo.nl.
Foto kiekendief, maker onbekend.
Niets uit deze uitgave mag worden gereproduceerd zonder de toestemming
van de auteur.
|