De wiepenmolen
Eind’lijk is het dan gekomen:
Wiepen maakt men
machinaal,
Twee bekende Werkendammers
“Sloegen hiermee d’
eerste paal.”
Nu niet meer een groep van mensen,
Zeven, negen of nog
meer,
Aan de lange wiepenstelling;
Hierin kwam voorgoed een
keer.
Bij de stelling staat een motor,
Deze draait en wordt
niet moe,
Ook al voert men onophoud’lijk
Riet en rijshout naar
hem toe.
Zere duimen, kloven, kenen,
Zijn de motor onbekend,
Met z’n sterke, gladde rollen
Werkt hij prima tot op
’t end.
“Knijpers” zal hij wel niet maken,
Daartoe is hij niet in
staat;
Daarom is het, dat de baas hem
Met iets soep’lers
werken laat.
Palen, scherpen, wiepenbinden…..
Technisch gaat de zaak
vooruit;
Morgen levert de machine
Kant-en-klaar een
zinkstuk uit!
En dat kan men best gebruiken,
Want we zijn nog lang
niet klaar
Met hetgeen we zijn begonnen
Tegen ’t grote
vloedgevaar.
’n Leger werkers heeft men nodig
Om te bouwen aan ’t
projekt,
Dat door o zoveel miljoenen
Van florijntjes moet
gedekt.
In de Delta, langs de stromen,
Overal waar water is.
Moet men waak- en werkzaam wezen
Tot des lands
behoudenis.
Hier vraagt men naar hoofd en handen
En een macht van
maat’riaal,
Die men nauw’lijks weet te vinden
In het land van Lek en
Waal.
’t Groot tekort aan waterbouwers
Is een lastig-grote
–“steen”,
Die men slechts kan likwideren
Met een technisch
fenomeen!
Luwe Paans
Werkendam, voorjaar 1948
Meer over Luwe
Paans...
|