Amateurarcheoloog Cees van der
Esch wroet al sinds zijn jeugd
in de bodem op zoek naar sporen
uit het verleden. Zijn
opgravingen in polder Nieuwland,
vroeger een buitendijks
gelegen polder tussen
Papendrecht en Alblasserdam
hebben een schat aan informatie
gegeven over de eerste
ontginningen langs de rivier de
Merwede. De resultaten van zijn
onderzoek in polder Nieuwland
kunnen model staan voor wat er
in het Hollands-Utrechts
moeras / veengebied (en dan met
name langs de rivieren) aan
ontginningsactiviteit werden
uitgevoerd.
Jarenlang deed hij verslag van
zijn opgravingen in het
tijdschrift 'Westerheem' van de landelijke
vereniging van de Archeologische
Werkgemeenschap Nederland, en het
regionale kwartaalblad 'Grondig Bekeken'
van de afdeling Lek-en Merwestreek.
In samenwerking met Biesbosch.nu
gaan we een deel van zijn werk
opnieuw publiceren. Zo krijgt u
een prachtig inkijkje in de
ontstaansgeschiedenis van een
deel van de Hollandse delta in de
ontginningsperiode.
|
|
Het Nieuwland
grondig bekeken, bewoning en ontginning
Gravende boeren in het buitengebied tussen
Alblasserdam en
Papendrecht in de Middeleeuwen.
Cees van der Esch
Deel 2
Ontginning,
bedijking en aardhaling
In de 11e
eeuw zijn de eerste ontginningen in het
klei op veengebied langs de Merwede in
volle gang.
(8)
Op lokale schaal vond in de 12e eeuw de
eerste dijkaanleg plaats.
(9) Dat wil zeggen dat
het ontwaterde veen begon in te klinken,
het werd droger en daardoor ging de
bovenlaag ook nog eens oxideren, het
loste gewoonweg op. Het is daarom
bijzonder te noemen dat we zowel in
polder Nieuwland als in de Vinkenpolder
door graafwerk in verband met het
bouwrijp maken, in 2000 en 2002 nog
sporen ontdekte uit de ontginningstijd.
Spitsporen voor het maken van sloten met
zelfs de doorgestoken dammetjes; als men
op een dag pakweg 20 á 30 meter
slootlengte had gegraven, dan liet men
vervolgens een dam staan om de volgende
dag niet (nog meer) last te hebben van
het grondwater. Los van het vorige stuk
sloot werd dus weer een volgend stuk
sloot gegraven.
Later stak men de dammen door.
(10)
Dankzij de kleidikte op het veen, en het
feit dat sommige sloten na 1373 niet
meer werden onderhouden, dus niet werden
uitgebaggerd, kon dit worden
waargenomen. Over het algemeen zullen
deze sporen in het westelijke veengebied
door oxydatie en slootonderhoud
verdwenen zijn. Het polder land zakte,
de rivierbedding steeg door opslibbing,
en de zeespiegelstijging zette zich
gestaag door.
Rond de centrale Alblasserwaard werd in
1277 onder leiding van graaf Floris V de
eerste ringdijk aangelegd.
Waarschijnlijk voegden zich in 1281
hierbij ook de westelijke polders
Papendrecht, Oud Alblas (Alblasserdam)
en Nieuw Lekkerland. In ieder geval vóór
1320, aldus Teixeira de Mattos.
(11)
Met de totstandkoming van één
gezamenlijk Dijkscollege van ‘De Landen
tusschen Leck ende Meruwede’ was de
feitelijke strijd tegen het water
begonnen. Van Oudenhoven beschrijft
talloze 14e en 15e eeuwse handvesten ter
verbetering van de dijken.
(12)
Zo zijn de polders Blokweer/Donkersloot
bij Alblasserdam-Kinderdijk na de
stormvloed van 1373 jaren lang blijven
drijven zoals we boven opmerkten. Men
stak ‘de spade op de dijk’ omdat herstel
niet meer op te brengen was.
(13)
De huidige
Hoogendijk werd vroeger Vinckendijk
genoemd, evenals de Vinkenpolder genoemd
naar Harmen Vinck van Brandenburg uit
Dordrecht, die in 1447 Ambachtstheer van
Alblasserdam werd en veel geld stak in
het herstel van de dijken.
(14)
De grond die hiervoor nodig was werd uit
Het Nieuwland, en voor de noordelijker
gelegen dijken waarschijnlijk de polder
Donkersloot gehaald, getuige de vele
processen die daarover werden gevoerd en
waarvoor in een proces voor het Hof van
Holland in 1545 - 1549 zelfs een twee
speciale kaarten zijn vervaardigd.
(15)
Het
clandestien weghalen van aarde (of turf)
was overigens een wijdverbreid fenomeen
waartegen al vroeg werd opgetreden. Zo
stelde Graaf Willem III voor de
Zwijndrechtse Waard een handvest op,
waarbij hij voor het herdijken van deze
waard in 1335 verbood binnendijks aarde
weg te halen.
(16)
Hiervoor zal men zeker grond uit
het aan de overzijde gelegen Nieuwland
hebben betrokken, waar door de eeuwen
heen geregeld clandestien aarde werd
weggehaald. Van Oudenhoven vermeldt in
een keur uit waarschijnlijk het begin
van de 17e eeuw
(17): ...”soo
in ’t steken als uytvoeren van Aerde uyt
seker Polder gelegen voor Alblasserdam,
ende Papendrecht, genaemt ‘t Nieuw-landt,
soo hebben wij goet gevonden alle ende
eenen yegelijcken bij desen te
Interdiceren, geene aerde te halen uyt
den Polder voornoemt, sonder al voren
aan te spreken den Eygenaer ofte sijnen
gemachtighden, om als dan te gaen ter
naesten lage ende minster schade
(18),
yder voor in ‘t land recht tegen sijnen
Dijck gelegen…”
Woonplaatsen in het veen (W1 W2 en W3)
In het veen kort langs de Hoogendijk
zijn op minstens drie plaatsen
vondstconcentraties aangetroffen van
vroegere woonerven, waarvan in het vlak
alleen nog min of meer vierkante
structuren zichtbaar waren.
|
De veeneilanden gezien
vanaf de Hoogendijk. Duidelijk zijn
hieromheen de met klei
opgevulde geulen
zichtbaar.
© Cees
van der Esch. |
(Afb 3). Het
vondstmateriaal werd in en naast deze
structuren aangetroffen, maar is voor
een belangrijk deel ook verspoeld
geraakt in de daaromheen liggende
geultjes, waardoor maar een klein
gedeelte geborgen kon worden.
Bij W1 werden ook twee rechthoekige
kuilbodems aangesneden, waarvan een
gevuld bleek met slachtafval van
runderen.
Het
aardewerkspectrum uit deze
vindplaatsen komt sterk overeen:
Hoofdzakelijk kogelpotaardewerk,
waarvan tweederde uit Paffrath
met de typisch lichte
metaalglans, en Pingsdorf
aardewerk, bekende
pottenbakkercentra in het Duitse
Rijngebied.
De kogelpotranden hebben bijna
allemaal het bekende
afgeschuinde profiel en een
fraaie ronde halsopening.
Eén kogelpothals heeft drie
vingertopindrukken als versiering. Zo op
het oog zijn binnen de Pingsdorfpotten
drie tijdsgroepen vertegenwoordigd.
De oudste lijkt uit de 11e eeuw
afkomstig, is licht van kleur,
vaak niet goed doorbakken en
vertoont nog maar een wazig
oranje verfpatroon.
(19) |
|
Halsprofielen van kogelpotten
en Pingsdorfpotten.
Foto © Cees van der Esch. |
De tweede groep die tot het
midden van de 12e eeuw gedateerd
zou mogen worden is ook licht
van kleur, maar is goed
doorbakken en de versiering oogt
perfect. De derde groep die we tot
rond 1200 dateren, is klinkend hard met
een paarsbruine, soms glanzende engobe. Echter helemaal zeker zijn we niet
van deze volgorde; een opgraving in de
provincie Utrecht leerde dat deze
variaties in hardheid en kleur in een en
dezelfde tijd, nl. de 11de
eeuw, al voorkwamen. De kogelpotten
vormen vaak ook een moeilijke groep voor
een juiste datering. |
|
Scherven van Pingsdorfpotten.
Foto © Cees van der Esch. |
Verder slechts een klein aantal
Andenne-scherven, zo genoemd naar het
pottenbakkerscentrum aan de Maas in
België, waarvan vijf fragmenten met
licht bruingeel glazuur en een
radstempelbaan met daarin een 9 mm breed
ruitjespatroon. Hoewel in
de 9e eeuw al volledig geglazuurd
aardewerk voorkomt
(20),
schatten we de datering hiervan rond
1150 – 1175. Proto- en bijna steengoed ,
alsmede grijsbakkend aardewerk waren
slechts met enkele scherven
vertegenwoordigd. De aanvang van de
bewoning stellen we rond het midden van
de 11e eeuw. We baseren dit op het
dominante percentage kogelpot- en
Pingsdorfaardewerk en het ontbreken van
het vroegere Badorf en Karolingisch
aardewerk, alsmede Pingsdorfaardewerk
met radstempelversiering. Door het lage
percentage en vroeg aandoende
Andenne-aardewerk schatten we dat deze
woonplaatsen al rond 1200 zijn verlaten. |
|
Voorbeeld van een Pingsdorfpot.
Foto © Boek Verleden land. |
Vijf
scherven van Romeins aardewerk
(waaronder één inheems), en een in deze
omgeving gedetecteerde Romeinse bronzen
fibula met email, zijn mogelijk
afkomstig van de nabij gelegen uitloper
van de Oud-Alblas stroomrug, dat is daar
waar de boerderij stond, dichtbij de
inmiddels eveneens afgebroken
Alblasserdamse watertoren. De kans is
groot dat daarvandaan klei werd
betrokken voor het verhogen van de
erven. De scherven vertoonden
waterslijtage en kunnen hier dus ook
door verspoeling zijn terechtgekomen.
Deze fibula, is een apart type
mantelspeld waar we tot op heden nog
geen parallellen voor gevonden hebben.
Het Romeins dateert uit de 2de
en 3de eeuw. |
|
Bijzondere Romeinse fibula.
Foto © Cees van der Esch, vinder
Ad Geurts. |
Onder de
metaalvondsten waren vier opgerolde en
met kindertandjes dicht gebeten
visloodjes van 2,5 tot 4 cm lengte,
kennelijk niet in het besef van de
giftigheid ervan. Deze zijn gebruikt
voor de drijfnetvisserij en worden op
veel plaatsen waar gegraven wordt
aangetroffen, in Dordts huisvuil, langs
de verdwenen rivier de Dubbel, en een
aantal langs de Papendrechtse dijk (Oude
Veer).
Voorts enkele spijkers en klinknagels
van 11de eeuwse boten, drie
12de -13de eeuwse
messen zonder handvat met een restlengte
van 16.3 cm, en een 7,8 cm lang pijltje
van een handboog met een ruitvormige
puntdoorsnede.
(21)
Een driebenige ijzeren strip met
omgebogen uiteinden werd gebruikt onder
schoeisel of klomp voor op het ijs. De
kennis over deze functie is tegenwoordig
bijna verdwenen, terwijl de
griendwerkers in de Biesbosch de ijzers
nog tot in de jaren 50 gebruikten!
|
Voorbeeld van sintels gebruikt
voor scheepjes uit de 15de eeuw.
Sintels werden gebruikt
om
het moslatje op zijn plaats te
houden. In polder Nieuwland zijn
er vele gevonden
waaruit blijkt
dat er veelvuldig scheepjes het
gebied in kwamen voor de aardhaling.
Foto © Boek K. Vlierman |
Tenslotte zes sintels, dat zijn smalle
evenwijdige ijzeren strippen, een soort
krammen, gebruikt in de scheepsbouw voor
de bodem om het z.g. moslatje (waaronder de naden van het schip en
opgevuld met mos) op zijn plaats te
houden. Ze zijn van het oudste type van
voor 1100.
(22)
In
iets latere tijd worden ze breder en
krijgen de vorm van een sigarenbandje. Ze zijn handig
voor het globaal dateren van het
aardewerk.
|
Bronzen fibula. De linker is uit
polder Nieuwland en werd
gevonden door Ad Geurts.
De rechter komt uit Dubbeldam,
Belaertspark.
Foto © Cees van der Esch. |
Oostelijk
van W3 werd met de detector een vroeg
middeleeuwse bronzen fibula gevonden met
zes gaten in de rand en in het midden
een zwartgroene halfedelsteen.
Vergelijkbare fibulae met eenzelfde
sluiting zijn in de 9e of 10e eeuw
te dateren. Zo'n voorwerpje kan als
erfstuk echter veel langer zijn meegaan.
(23)
Het bewijst en bevestigd, evenals
het vroegste type sintel, dat ergens in
de 11de eeuw, misschien al in
de eerste helft, de activiteiten hier
aan de rivier plaatsvonden.
Op alle
drie de erven zijn dierbotten gevonden,
hoofdzakelijk van rund en varken en in
veel mindere mate van schaap/geit en
hond. Aanwezigheid van het paard onder
de grote botten kon niet met zekerheid
worden vastgesteld maar op de meest
andere woonheuvel restanten kwam het
paard wel voor.
(24)
Uit W3
kwamen vijf fragmenten van een tefriet
maalsteen: vier ligger-fragmenten van
3,3, cm dikte en een loperfragment met
een restdikte van 5.7 cm. en een
diameter van bijna 50 cm. Even naar de
bakker lopen voor een brood was er in de
11de/ 12de eeuw
niet bij. Je moest zelf voor het graan
én voor de onmisbare maalstenen zorgen (tefriet
ofwel basaltlava werd al vanaf zeer oude
tijden daarvoor gebruikt).
Verder een doorboorde, gave zandstenen
wetsteen om messen en dergelijke te
slijpen, een stukje gevlochten touw
en twee knollen vuursteen die ook elders
zijn gevonden. Mogelijk hield men deze
in voorraad voor fijn snijgereedschap,
zoals wellicht bekend was vuursteen
in de prehistorie het
gesteente voor snij- en hakwerk, we
lezen echter niets over het gebruik in
de middeleeuwen, wel eeuwen later met de
uitvinding van de vuursteenslotgeweren/-
pistolen.
(25)
------------------------------------------------------
Wordt vervolgd
Cees van der Esch
Papendrecht, mei 2011
Dit
artikel is een geactualiseerde versie
van verschillende publicaties.
Het is aangevuld en/of gewijzigd in verband met
nieuwe inzichten en/of gegevens.
|