Biesbosch.nu

Magazine september 2011

Half vergaan remwerk. Copyright Henk van de Graaf.
 

Terug naar inhoudsopgave


Klooster Eemstein historisch en
archeologisch benaderd

 

 


Deel 1
De geschiedenis van klooster Eemstein
A.L.J. van den Berg en drs. R.M.W.M. Beerens


Panelen St. Elisabethsvloed. Copyright Rijksmuseum.

Inleiding
Het terrein van klooster Eemstein in Zwijndrecht is de laatste eeuwen weggezakt in de vergetelheid. Ooit een plaats waar monniken samen leefden, nu een caravanstalling. Dit verhaal probeert het dagelijkse leven in het klooster te reconstrueren. Het probeert de vondsten van opgravingen en speurtochten van archeologen te combineren met geschreven bronnen en zo tot een interpretatie te komen.
De schrijvers pretenderen echter niet volledig zijn. Veel vondsten zijn in de loop der jaren verdwenen en ook veel archeologische sporen zijn meer niet te herleiden. Toch geeft dit artikel een aardig beeld van het leven in een klooster als Eemstein. Wij hopen dat dit artikel de eerste aanzet is tot een grotere archeologische publicatie van alle ooit bij klooster Eemstein gevonden voorwerpen.
Dit artikel is in 2007 verschenen in het jubileumboek Zwijndrechtse Wetenswaardigheden deel III. Deze publicatie betreft een volledig herziene en aangevulde versie.

Het rechterdeel van de St. Elisabethsvloed panelen geeft een deel van de Grote- of Zuid-Hollandse Waard weer, ca. 1490-1495.
© Rijksmuseum Amsterdam inv. nr. SK-A-3147-B

Het is het resultaat van een jarenlang onderzoek naar de historie en de archeologische vondsten van het kloosterterrein. Dit kloosterterrein ligt in Zwijndrecht aan de naar de monniken genoemde Munikkensteeg. Het grenst aan het voormalige riviertje de Devel.

De inleiding over de historie en de levensgewoonten in het klooster is geschreven door Renate Beerens. Van 1992 tot en met 1997 heeft zij kunstgeschiedenis gestudeerd aan de Radboud Universiteit (voorheen Katholieke Universiteit van Nijmegen), met als afstudeerscriptie ‘Klooster Eemstein te Zwijndrecht, historisch en cultuurhistorisch benaderd’. Deze scriptie is onder andere als bron gebruikt voor dit project.

Het archeologische deel is geschreven door Alexandre van den Berg. Hij is van jongs af aan geïnteresseerd in geschiedenis en archeologie. De laatste 15 jaar is hij zeer actief binnen de Zwijndrechtse Waard als amateur-historicus en amateur-archeoloog, waaronder de opgravingen in 2005 bij kasteel Develstein.

De geschiedenis van klooster Eemstein (deel 1)

De stichting
Op 4 juli 1377
(1) werd door de landheer hertog Albrecht van Beieren aan het echtpaar Reinout Minnenbode en Sofia Ghiessen toestemming gegeven om een kerk en klooster te stichten op het landgoed Eemstein in de parochie Eemkerk in de Grote Waard. De stichting werd bekrachtigd door de Utrechtse bisschop Floris van Wevelichoven in een oorkonde gedateerd 13 mei 1382. (2) Het augustijnenklooster bood onderdak aan dertien reguliere kanunniken onder leiding van een proost en werd gewijd aan de Verlosser. In de wandelgangen werd het Eemstein (3) genoemd, waarschijnlijk omdat er het riviertje de Eem voorbij liep. (4)

 Het tweede klooster Eemstein
Het klooster werd ‘rijkelijk begiftigd'
(5) door het echtpaar en bijna 40 jaar lang heeft het mogen bloeien, totdat in 1421 de Sint Elizabethsvloed een einde maakte aan dit ‘…zoo deftig en voortreffelijk een Klooster…’. (6) Onder leiding van prior Jan van Asperen werd klooster Eemstein op 19 november 1430 opnieuw gebouwd in Kijfhoek, gelegen in de Zwijndrechtse Waard. Het klooster bleef zijn naam behouden, maar hiermee houdt de gelijkenis verder op. Dit nieuwe klooster werd namelijk in een meer sobere vorm uitgevoerd; het werd opgebouwd met bouwmaterialen, restanten en bouwornamenten van de parochiekerk van het verzonken dorp Eemkerk. De bron van inkomsten was landbouw. Veel leverde dat niet op; als gevolg van een overstroming na de bedijking, eind vijftiende eeuw, was het land de eerste vijf á zes jaar onvruchtbaar en het duurde lang eer investeringen iets gingen opleveren. (7) De kloosterlingen bleven arm, ondanks al hun inspanningen. (8) Dit kwam niet alleen omdat ze zo veel leden van het water, maar ook door de oorlog. Kloosters werden niet langer ontzien van het betalen van belastingen en moesten hiervoor nu ook hun bijdrage leveren. Daarnaast werd er geld uitgegeven om de afgebrande molen van het klooster te herbouwen en de schuur op te knappen. (9) Verder was het personeelsbestand niet klein (19 priesters, 26 leken en 15 huurknechts in 1516. (10) Dit houdt in dat klooster Eemstein tot de grotere kloosters in de Noordelijk Nederlanden behoorde. Er was toen namelijk sprake van een ernstige teruggang in betekenis en omvang van veel kloosters. (11)

Het einde van klooster Eemstein

Het klooster bestond tot het jaar 1572. (12) In dat jaar verlieten de kloosterlingen hun convent, op de vlucht voor het oorlogsvuur van de geuzen en de Spaanse troepen. Op 14 juni (13) staken de watergeuzen het klooster in brand. Zelfs van de fundamenten bleef niets meer over. (14)

Behalve Eemstein vielen talloze andere Hollandse en Zeeuwse kloosters aan oorlogshandelingen ten prooi. De kloosterlingen van Eemstein weken uit naar Brabantse kloosters (15) en kloosters in Dordrecht, Utrecht, Zaltbommel, Herenthals, Leuven, Groenendaal, Corsendonck, Zevenborren bij Brussel en Melle bij Gent. (16) Dit waren kloosters die, evenals klooster Eemstein, onder het kapittel van Windesheim ressorteerden. (17)

De bezittingen van het verwoeste klooster Eemstein werden door het geestelijk kantoor te Delft beheerd en ten gunste van de gereformeerde kerk verbeurd verklaard. Dat betekende nog niet het einde van het klooster: het bleef tot in de zeventiende eeuw voortbestaan, zij het op papier. (18) Wanneer het klooster precies is opgeheven is niet bekend. (19) Wel is bekend dat Willem de Lange in 1610 de laatste prior was. Deze eer had hij uitsluitend te danken aan het feit dat hij de enige nog levende kloosterling was. (20)

Klooster Eemstein en de kloosterhervorming

In de vijftiende eeuw werden er in de Noordelijke Nederlanden veel nieuwe kloosters gesticht. Het kloosterwezen bereikte toen zijn hoogtepunt. Er was toen de beweging van de ‘vernieuwde innerlijkheid’; er bestond een opleving van de oorspronkelijke doelstellingen van het kloosterleven. Bij de verbreiding hiervan was klooster Eemstein een belangrijke schakel.

Initiator van deze kloosterhervorming was Jan van Ruusbroec (1293-1381). Hij had zich met een aantal medepriesters teruggetrokken in het augustijnenklooster Groenendaal, gelegen in het Zoniënwoud bij Brussel, om de verdorven wereld de rug toe te keren en zich geheel over te geven aan de dienst van God. Er was zijns inziens in de meeste kloosters niet veel meer over van het gemeenschapsleven. Onder de leken zou er onzekerheid in het geloof heersen, omdat de levensstijl van de geestelijken veel te wensen overliet. Ketterijen en sekten konden, meende men, in zulk klimaat gemakkelijk gedijen. In 1402 vormde klooster Groenendaal met nog zes verwante kloosters in het hertogdom Brabant een vereniging: kapittel (21) van Groenendaal genoemd. (22)

In 1412 trad dit in zijn geheel toe tot het grotere kapittel van Windesheim. Van Ruusbroec dankte zijn bekendheid aan zijn mystieke geschriften. Hij hekelde de kwalen van zijn tijd, de bedenkelijke levenswandel van pausen en bisschoppen, de jacht op prebenden, het concubinaat van priesters, de verburgerlijking van het kloosterleven en de gevaarlijke theorieën van de vrijgeesterij.
(23)

Jan van Ruusbroec (1293 – 1381) Maker onbekend. Bron: Wikipedia.

Jan van Ruusbroec (1293 – 1381) Maker onbekend. Bron: Wikipedia.

De keuze voor de regel van Augustinus paste in het denkbeeld van Jan van Ruusbroec en zijn volgelingen. Deze regel bood namelijk veel ruimte voor een eigen inbreng. Godfried van Wevel, een leerling van Jan van Ruusbroec en regulier te Groenendaal, kwam in 1380 of 1382 klooster Eemstein in het geestelijke leven onderrichten. (24) (25) Klooster Eemstein werd hiermee het eerste klooster in de Noordelijke Nederlanden waar men volgens de idealen van Van Ruusbroec samenleefde. (26) Het was op dezelfde wijze als klooster Groenendaal georganiseerd. Tussen de twee kloosters bestonden goede betrekkingen: zo noteerde men, naast de eigen doden in de dodenlijst, ook elkaars doden. Op beide plaatsen kon dan voor het zielenheil van de overledenen worden gebeden. Ook profiteerden beide kloosters van elkaars gebeden en boetedoeningen, hetgeen blijkt uit de litterae fraternitatis (brieven van broederschap). (27) Jan van Schoonhoven, die sinds 1377 in klooster Groenendaal verbleef, heeft op de vorming van de aankomende kloosterlingen in klooster Eemstein een belangrijke invloed uitgeoefend. Hij schreef brieven, onder andere ter instructie van de Eemsteinse novicen, naar het klooster. (28) Deze brieven, meer dan twintig, vonden een grote verspreiding onder de moderne devoten en werden vaak aan traktaten, preken of devotionele teksten toegevoegd. (29)

Naast deze Brabantse mystiek van Jan van Ruusbroec en zijn school, bestond er in de laatste decennia van de veertiende eeuw in de Noordelijke Nederlanden de moderne devotie. Aan de oorsprong van deze beweging van ‘vernieuwde innerlijkheid’ staat geestelijk leidsman Geert Grote (1340-1384).

Einde deel 1

Noten
(u kunt door te klikken op de cijfers automatisch naar boven en beneden in de tekst)

[1] Van Mieris III (1755) p. 334
[2] Vermeer (1986) p. 5 en 6.
[3] Verhoeven (1996) p. 338.
[4] Van Heussen en Van Rijn II (1725) p. 118.
[5] Van Rijn II (1725) p. 119.
[6] Van Heussen en Van Rijn II (1725) p. 119.
[7] Vermeer (1986) p. 10. Verhoeven (1996) p. 339-340.
[8] Bots (1882) p. 130.
[9] Bots (1882) p. 130. Vermeer (1986) p. 11.
[10] Bots (1882) p. 130.
[11] Vermeer, 1986, p. 10.
[12] Vermeer (1986) p. 12. Verhoeven (1996) p. 340.
[13] Brinkman (2006) p. 114.
[14] Van Oudenhoven (1654) p. 415. Vermeer (1986) p. 12. Verhoeven (1996) p. 341.
[15] Van Heussen en Van Rijn II (1725) p. 120: dit gebeurde op gezag van een bijzonder  kapittel dat in het klooster Brant-olie in Utrecht werd gehouden. Vermeer (1986) p.12.
[16] Verhoeven (1996) p. 340.
[17] Aan het kapittel van Windesheim is een aparte alinea gewijd, verderop in de tekst.
[18] Vermeer (1986) p.12.
[19] Vermeer (1983) p. 27.
[20] Verhoeven (1996) p. 341. Op p. 18 geeft Vermeer, 1986, een uitgebreide versie van het verhaal over Willem de Lange.
[21] Van Heussen en Van Rijn (1719) p. 149-152, punt 2: de auteurs leggen de dubbelzinnigheid van het   woord kapittel uit. In deze context betekent het ‘een vergadering van verscheidene personen (monniken) die doorgaans niet bij elkaar leven, maar die om soms over enkele zaken moeten beraadslagen, soms op daarvoor bestemde plaatsen bij elkaar moeten komen.’
[22] Cat. Moderne Devotie. Figuren en facetten (1984) p. 12.
[23] Cat. Moderne Devotie. Figuren en facetten (1984) p. 12.
[24] Van Dongen (1994) p. 89. Vermeer (1986) geeft op p. 14 het jaar 1382. Zie ook Verhoeven (1996) p. 337. Cat. Moderne Devotie. Figuren en facetten (1984) vermeldt op p. 13 als jaartal 1380.
[25] Een regulier is een ordesgeestelijke.
[26] Vermeer (1986) p. 14.
[27] Vermeer (1986) p. 14. Van Dongen (1994) p. 90.
[28] Cat. Moderne Devotie. Figuren en facetten (1984) p. 199.
[29] Van Dongen (1994) p. 90.

reageer op dit artikel

 

 

Terug naar inhoudsopgave

Niets uit deze pagina mag worden gepubliceerd zonder toestemming van de auteur(s).
Ongevraagd gebruik van andermans beeldmateriaal is strafbaar.
2008 © Biesbosch.nu