Deel 3
Oeverkriebels
Henk van de Graaf
|
|
We vochten
er tegen het water.
Eerst bij vloed met
opgeworpen zanddammen, later met zware
basaltkeien pieren die tot wel tien meter de
rivier in liepen.
De basis bestond meestal uit afgedankte
betonnen taludstukken die er als
oeverbescherming waren gestort.
Met aangespoeld wrakhout wrikten
we ze naar de dammen.
|
Gelukkig zijn er in een
mensenleven dingen die
onverwoestbaar lijken. Ze liggen
er 35 jaar na dato nog.
Het was
niet zozeer het opkomend water wat onze
stoere waterkering belaagde; het waren
de golven van schepen die door
de smalle rivier stoomden. Losse
sleepboten hadden de grootste. We
vochten ertegen als leeuwen.
Zelden kwam
ik, ondanks de kaplaarzen, met droge
voeten thuis. Het ging altijd wel ergens
mis. Ik zie ze nog staan drogen, ondersteboven
op de verwarming.
En zo
struinde ik er als jonge jongen
rond, elk uurtje dat vrijgemaakt
kon worden; op de ruige oevers
van de Beneden Merwede.
Daar moet het ook ontstaan zijn,
de liefde voor rivieroevers.
Want als jong ‘riviermens’ wist
ik het al; op de rand van land
en water, daar gebeurt het. |
|
De
wintermaanden was de tijd van de poelen. Na hoge waterstanden (we konden niet
anders dan vanaf de dijk lijdzaam
toezien) ontstonden er poelen waarin van
alles achterbleef. We zochten er naar
bruikbare zaken als lege flessen,
jerrycans, wrijfhouten, trossen
verloren door schepen en soms een
stootwilg.
Wrakhout wat kon dienen als brandhout of
als stutwerk voor de dammen stapelden we
op om te drogen.
Maar het
mooiste van de winterperiode was het
extreem lage water. Als er langdurig
oostenwind waaide en er weinig
bovenwater afkwam, stond de rivier laag, soms extreem laag.
|
Zover als
we konden gingen we de
oever af en altijd vond je er wel een
paar: pijpenkoppen.
Vroeger rookte men pijp gemaakt
van klei. Wij dachten dat schippers
ze overboord
hadden gegooid,
ze hadden lange stelen en die
braken blijkbaar snel, later heb ik
begrepen dat ze afkomstig
waren van vuilstort van de dorpen die
langs de rivier lagen. |
Destijds storten
die het
afval in de rivier of dempte er
sloten en havens mee.
Na verloop van
tijd spoelden ze aan op de strandjes
langs de dijk. Ik heb ze
bewaard, honderden stelen en tientallen
pijpenkoppen, sommige prachtig versierd.
Dat was
toen. Tegenwoordig is er niet zoveel
meer te beleven aan de oevers van de
Beneden Merwede. Bebouwd, beschoeid,
‘gesteenstort’ en ‘gebasalt’ is het
benedendeel van de rivier meer kanaal
dan rivier geworden.
Maar ze zijn er nog wel. Echte
rivieroevers. Eén van de
mooiste die ik ken ligt langs de Nieuwe Merwede, aan het Zuidplaatje op het
Eiland van Dordrecht.
Een oever zoals de
eerste bewoners van de oerdelta ze moet
hebben aangetroffen. Hoewel niet
helemaal natuurlijk bestaat een deel van
de oever uit door wind en water
opgeworpen zandrugjes.
Grote wilgen
zorgen er met hun wortels voor dat niet
alles uitspoelt en geven de oever
een intiem en beschermend karakter.
Het strandje ligt
aan een rivierkom; een relatief rustig
stukje water beschermd door pieren.
Het loopt stijl op en glinstert van het
witte rivierzand en door het wiegen van
schelpengruis tinkelt de het water er aan
land. |
|
Vroege
lentemorgens, als de zon boven de
wilgenvloedbossen van de Brabantoever
opkomt, zijn er prachtig.
Als de ijle laag mist op
een windstille ochtend boven het water van
de rivier hangt, als het zonlicht een
fascinerend spel speelt met de witte wieven
en je er alle kleuren in kan zien, dan
besef je dat je niet ver weg hoeft om
mooie dingen te beleven.
Ik hoop dat
de natuurontwikkelaars van deze tijd,
die toch al niet zo nauw kijken, er met
hun graafmachines afblijven. En ik hoop
dat de huidige projectontwikkelaars en die
van de toekomstige generaties de
wijsheid en het inzicht hebben om de kracht
te zien die uitgaat van een rivier met
natuurlijke oevers.
Het zou een uitdaging moeten zijn om op de rand van land en
water, natuurlijke oevers te creëren die
zowel de rivier als de rivierbewoners
recht aandoet,
want als kleine jongen
wist ik het al; op de smalle strook tussen land en
water, daar gebeurt het.
Henk van de
Graaf,
Papendrecht,
mei 2008
Reageer op dit artikel |