Biesbosch.nu

Magazine september/oktober 2007

 
 

Terug naar inhoudsopgave

Ies Zonneveld. Copyright Jacques van der Neut.De geschiedenis van een estuarium
(Deel 3)
Ies Zonneveld

(Over het zoetwatergetijdengebied, zoetwatergetijdenvolken,
klepduikers en de bakermat van de Hollandse cultuur van polderjongens
en handelaren)

Inleiding
Ies Zonneveld. Copyright Jacques van der Neut.
Zijn bijnaam 'Ies van de Bies' is ergens in de tijd verzonnen door wijlen Prof. dr. Victor Westhoff (een gezaghebbend plantkundige). En die naam dekt aardig de lading.

Ies Zonneveld, inmiddels 83 jaar oud, is een begrip in Biesboschkringen. Vijftig jaar lang struinde hij als landschapsecoloog door de Biesbosch en bracht het proces van ‘opgorzen en aanwassen’ in kaart.
 
Hij publiceerde in tijdschriften en schreef boeken die een belangrijke bijdrage zouden leveren aan het kennisniveau van zoetwatergetijdengebieden.

Jacques van der Neut (boswachter in de Biesbosch) kreeg exclusief voor Biesbosch.nu een serie artikelen over de ontstaansgeschiedenis van het estuarium. Hierin doet Zonneveld een aantal pittige uitspraken over falend waterbeheer in ons land en een schrijnend gebrek aan historisch besef bij zowel bevolking als deskundigen.


De geschiedenis van een estuarium
Deel 3: De IJzertijd
(en de uitvinding van de sleutel van de Nederlandse beschaving)

Uit oudheidkundig onderzoek blijkt dat in de omstreken van waar nu Vlaardingen ligt, nabij het centrum van het toenmalige zoetwatergetijdengebied, vanaf vijf eeuwen voor de jaartelling inmiddels een vrij dicht bevolking woonden, samen met vee(runderen) en in vele boerderijen. (Van den Broeke 1996 en De Ridder 1999 en Brinkkemper & De Ridder 2001).
Ze leefden in een open landschap met een kleiige bodem, verder van de rivier met
veenondergrond. Ze draineerden het land met gegraven greppels en sloten en beperkten de overstromingen en bevorderden de ontsluiting door getijdengeulen af te dammen.

Ongeveer en eeuw voor de jaartelling, net voor de Romeinen ons land bezetten, deden die nieuwe Vlaardingers een cruciale uitvinding waarop Holland als cultuur verschijnsel en als natie is gebaseerd: tot op de huidige dag wordt deze geniale uitvinding toegepast bij het ontwateren van getijdengebieden.
Het is een buis met aan het benedeneind een klep die bij opkomende vloed het water verhindert binnen te komen maar bij eb het water vrij naar buiten laat passeren.
Die buizen zijn aangelegd in een dam, die een getijdenkreek afsluit: de klepduiker.
De eerste sluis. (De Ridder 1999, 2003, 2005).

De eerste klepduiker die werd gevonden bestond uit twee in elkaar gepaste holle boomstammen (Es en Els) met een houten klep, scharnierend via een bij het kappen uitgespaard uitsteeksel. Ook zijn er voorbeelden gevonden waarbij de buis bestond uit twee hergebruikte kano’s die op elkaar waren gebonden. Uit plantenresten in de omgeving bleek dat het inderdaad om zoetwatergetijdengrond gaat.
 
Er is geen verschil in werking en constructie met de huidige duikers zoals die voor 1970 bij de honderden in de Biesbosch en nog steeds langs de Oude maas en Merwede het landschap beheerste via de drainage van grienden en in wat grotere maten voor polders. Alleen zijn die niet meer van holle boomstammen maar van houtenplanken, later ijzeren of plastic pijpen, gemaakt. Toen men de dam zo hoog maakte en doortrok over het land als kade die voorkomt dat het land bij vloed overstroomt, ontstond de (bij uitstek Hollandse) polder.
Met recht kan de klepduiker dus de SLEUTEL VAN DE NEDERLANDSE BESCHAVING worden genoemd (Zie Zonneveld 1960).

Het stelde de Nederlanders in staat om anderhalf millennium voor windmolens water uit bedijkt land konden opmalen, getijden afzettingen twee maal per etmaal bij eb te draineren en zo de culturele ontwikkeling via landbouw in gang te zetten.
Rond Vlaardingen en verder oostelijk blijkt dan ook dat de boeren van het zoetegetijdengebied ruim een eeuw na het begin van de jaartelling, naast veehouderij dankzij de betere drainage mogelijkheden, ook akkerbouw konden beoefenen zonder echte dijken.

 

Olieverf op doek van de St. Elisabeth'svloed, Vervaardigd 1857 door Henricus Weingärtner.

Olieverf op doek van de St. Elisabeth'svloed, Vervaardigd 1857 door Henricus Weingärtner.
Collectie Biesboschmuseum


Vondsten van ploegspoeren en resten van graan (gerst, tarwe en lijnzaad) in de tweede en derde eeuw wijzen daarop. Van hoge echt waterkerende dijken was nog geen sprake; de klepduiker hielp ongetwijfeld samen met relatief lage kaden, gedurende het groeiseizoen het moeraskarakter te temperen.
Dat zonder waterkerende dijken het land toch van tijd tot tijd kon overstromen is in een zoetwatergetijdengebied minder een belemmering voor de akkerbouw dan in zilte gebieden waar elke overstroming schadelijk is voor grond en gewas en waar dus alleen veeteelt op basis van zouttolerante grassen mogelijk is.

Zo werden de 'IJzertijd-Vlaardingers', op de overgang naar historische tijden en vóór de Romeinen met hun hoogwaardige technologie arriveerden, de pioniers van de Nederlandse poldergeschiedenis. Zelfs als het 'Ventielprincipe', waarop de werking van de klepduiker neerkomt, van de Romeinen zou zijn afgekeken (de Romeinen pasten 'terugslagventielen' toe in hun aquaducten) zijn het de Vlaardingers die het voor het eerst toepasten in de drainage van getijdenland.
De grote sprong voorwaarts naar Nederland polderland echter liet nog op zich wachten. Natuur (klimaat verslechtering), de politiek (het uiteenvallen van het Romeinse rijk) en de roerige turbulentie in de mensenwereld (volksverhuizingen) vertraagden de ontwikkeling van de lage landen.

Ies Zonneveld. Copyright Jacques van der Neut.Tussen de jaren 300 en 800/900 n/chr. zijn fysische sporen van ontwikkeling schaars.
Historische bronnen vermelde enkele grote stormvloed catastrofes. De geologisch opbouw verraadt dat er intensieve transgressieactiviteit heerst als gevolg van zowel klimaat als ook de invloed van de mens die door zijn drainageactiviteit de bodem deed inklinken waardoor die een gemakkelijker prooi werd van de rijzende zeespiegel.
Ten zuiden van het Helinium, waar minder riviersediment werd aangevoerd, sloegen grote stukken weg van het 'Hollandveen' dat daar van af 3000 voor, tot kort na begin van de jaartelling (gedurende het Sub-Boreaal en vroeg Sub-Atlanticum) met locale onderbrekingen, intensief was ontwikkeld. Er ontstond een archipel van met klei bedekte veeneilanden. De Schelde verlegde zijn mond verder naar het Zuiden; eerst de Oosterschelde later de Westerschelde, die veel later zelfs geheel gescheiden van Rijn en Maas, exclusief Schelde water zou gaan afvoeren. Wordt vervolgd...

 

Reageer op dit artikel


Tekst: Ies Zonneveld.
Foto's Jacques van der Neut en Henk van de Graaf

Terug naar inhoudsopgave

Niets uit deze pagina mag worden gepubliceerd zonder toestemming van de auteur(s).
Ongevraagd gebruik van andermans beeldmateriaal is strafbaar.
2007 © Biesbosch.nu