Ik nader het hek en zie dat, hoewel voorzien van
een ketting, het zonder probleem te openen is.
Er staat een bord ‘Verboden toegang’ naast.
Aarzelend betreed ik het met puin versterkte pad
en schrik als achter me de knevel van het hek
met een luide knal in de grendel valt.
Rechts ligt een omdijkte polder waar ik niet
eerder was met in het midden een groep bomen; waarschijnlijk het kooibos rondom de voormalige vangpijp van de
eendenkooi waarover ik heb
gelezen.
Dieper weg ligt grasland waar vee
graast, maar het grootste deel van de polder is
verruigd. Achter de dijk weet ik de rivier.
Direct links staat een rij wilgen
met ervoor een aantal kisten die afgedekt zijn
met een zeil. Ik zet de fiets voor de bomen
en trek de rugzak onder de snelbinders
vandaan. Het kan gezien de grootte van de polder
wel eens een flinke tocht worden.
Ik loop een
stukje over de dijk maar blijf stilstaan als ik
tussen de wilgen door iets zwarts
zie. Automatisch helt mijn lichaam naar voren als ik mijn ogen samenknijp om beter
te kunnen turen. Er ligt daar iets.
Via een trapje stap ik behoedzaam op een gammel
plankier en krijg zo een beter zicht op iets wat op
een keet lijkt.
Het blijkt een griendwerkersark
te zijn zoals ik die alleen van oude foto’s ken.
De opbouw zit dik in de pek en de geklonken huid
van de ark weerspiegelt de spaarzame
zonnestralen die kans zien door het dichte
bladerdak te dringen.
Het arkje is volledig omringd door wilgen en
daardoor bijna niet zichtbaar vanaf het pad. Het
ligt aan het einde van een kleine kreek, of meer
een inham eigenlijk en alleen de kont van de ark
raakt het water. Ik schat dat ze bij een zeer
hoge waterstand zou kunnen gaan drijven. De aan
de wilgen vastgeknoopte touwen
bevestigen dit vermoeden.
Het is een juweeltje en zo te zien verkeert ze in een prima staat,
maar wat doet dit omhooggevallen museumstuk in
dit afgelegen gebied?
Als ik aanstalten maak om de
loopplank op te gaan zwaait de deur van de roef
open en klautert een man met enige moeite het
achterdek op. We
kijken elkaar aan en direct begin ik te praten
(uit ervaring weet ik dat ik daarmee de beste
kansen heb).
"Goedemiddag",
zeg ik met een glimlach, "ik weet echt niet wat
ik zie meneer, zo'n ark en dan niet in het
museum maar gewoon hier in het open gebied."
Om mijn
woorden kracht bij te zetten spreid ik mij armen
in een weids gebaar.
De blik van de man zie ik van argwanend
veranderen naar iets wat zich verhoud tussen een
trotse glimlach en een triomfantelijke grijns.
"Ha, het museum zou hem graag willen hebben,
maar daar komt voorlopig niets van in."
Hij spreekt met een kalme stem, ik schat hem
rond de zeventig. "Ze moet al heel oud zijn maar ziet er nog prima
uit" , zeg ik met een vage knik richting het
voorschip.
"1897 en in prima staat, ook het vlak, daar
hebben ze een laag beton in gestort. Alleen het
dak lekt een beetje."
De man leunt op het dichtgepekte roefdeurtje en
weer flitsen er beelden van oude foto’s door
mijn hoofd.
"Wat komt uw hier doen", vraagt de man terwijl
hij met zijn hoofd omhoog knikt?
Ik meen iets van nieuwsgierigheid
in zijn ogen te zien maar de knik brengt me in verwarring.
Nogmaals peil ik snel zijn blik en kies voor de
‘website variant’.
"Ik werk voor een website die gaat over de
Biesbosch en ben bezig aan een artikel over dit
gebied. Ik ben op zoek naar iemand die me er
iets meer over kan vertellen."
"Oh",
zegt de man aarzelend en kijkt even snel tussen
de wilgen door naar wat me het hek lijkt waar ik daarnet
doorheen kwam. Met weer een knik van zijn hoofd
zegt hij “Kom maar aan boord."
Terwijl ik de loopplank op stap
draait de man zich om en zet een paar passen
richting een oude leunstoel. Hij is slecht ter
been en zoekt overal steun. Voorzichtig zijgt hij
neer in de stoel onderwijl een soort van
handschuddend gebaar makend richting een
rieten stoel waarin een versleten kussen ligt.
"Ga zitten."
Als ik vanaf de loopplank op het dek van de ark stap deukt
het met een doffe plof onder mijn voeten in om
direct weer terug te veren bij mijn verschrikte
reactie.
"Niet op letten", zegt de man, "dat doet het al
veertig jaar." "Veertig jaar", zeg ik verbaast
terwijl ik me langzaam in de stoel laat zakken.
"Ja, al veertig jaar" grijnst de man. "Mijn opa
en mijn vader werkten hier in de grienden en toen
mijn vader het niet meer kon, heeft de eigenaar
van de polder gevraagd of ik niet een beetje
wilde oppassen in dit gebied. Zodoende." "Jee",
knik ik hem toe, "dat is nog eens een lange
tijd." "Maar alles verandert", gaat hij snel verder. De
eigenaresse is een paar jaar geleden overleden
en met de komst van haar zoon is alles anders
geworden.
Vroeger vaarde ik met mevrouw rond
door de Biesbosch, ze vond dat heerlijk.
Nu komt haar zoon zo af en toe eens langs en
niets is goed. Hij wil niemand in de polder
hebben." "Mag
ik deze informatie noteren", vraag ik en grijp
naar mijn tas.
"Eeehh
nou, ik heb daar niet van die goede ervaringen
mee", sputtert de man tegen.
"Er zijn wel meer mensen geweest die stukjes
hebben geschreven over mij en de ark, maar die
zijn hun afspraken niet na gekomen. Ze zeiden
dat het voor insiders bedoeld was, maar ineens
zag ik mezelf op foto’s staan in een of ander
blad.
Ik wil niet in de publiciteit en zeker niet op
de foto. Ze hadden het me tenminste kunnen
vragen." "Wat voor blad was dat dan" vraag ik.
"Ik pak het wel even", zegt de man terwijl hij
moeizaam opstaat en voorzichtig het trapje
afdaalt de ark in.
Hij komt terug met een glossy magazine en laat
me rustig het hele artikel lezen. "Prachtig",
zeg ik even later, het is een mooi artikel." Hij
knikt en even zie ik weer die trotse flikkering
in zijn ogen. "Maar ze hadden het even moeten
vragen", zegt hij nogmaals zachtjes.
Honderduit zou de oude,
kreupele man nog praten over de polder en zijn arkje. Soms
vol vuur, dan weer met zachte stem, maar altijd
met een twinkeling in zijn ogen zoals je die alleen
nog bij kinderen ziet. Het verraadde de
jongen die hij in zijn hart nog steeds was.
Hij sprak over de jeugd die met scooters naar
de strandjes langs de rivier reden en die hij de
toegang tot de polder niet durfde te weigeren
omdat ze hadden gedreigd anders de ark in brand
te steken.
En over de honderden vogels die hij op een
vroege tocht door de polder, als een
rookpluim uit de schoorsteen van een
oceaanstomer had zien opstijgen.
Recht omhoog de lucht in tot hij ze niet meer
kon zien.
‘Begrijp jij wat dat geweest is, ik heb nooit
begrepen wat dat geweest is?"
Toen hij zei dat
ik nog wel eens langs kon komen, besloot ik het
gesprek te beëindigen en nog even snel een
rondje door de polder te maken.
"Ik moet gaan",
zeg ik en sta op uit de krakende stoel.
"Ik zou graag nog even een rondje door de polder
maken, als dat mag tenminste?"
"Ja ja dat is prima, maar kom
daarna nog even terug. Ik zou het heel fijn
vinden als je me vertelt of je nog bijzondere
dingen ziet in de polder." "Ja, natuurlijk" ,
knik ik terwijl ik de loopplank opstap. Ik kom
zo nog even bij u terug." Hij strompelt achter
me aan en beklimt moeizaam de paar treden van
het trapje tussen de knotwilgen door. "Vertel me
wat je ziet' vraagt hij nogmaals dwingend. "Ik
vind het belangrijk om te weten wat je zoal ziet
in de polder." "Natuurlijk", knik ik en begin aan de
tocht die me halverwege naar adem zou doen
snakken toen ik over de dijk klom en uitkeek
over een uniek stukje Biesbosch waarvan ik dacht
dat het allang niet meer bestond.
Daar,
uitkijkend over een natuurlijk stuk rivieroever
gleed ik terug in de tijd van mijn jeugd. De
tijd van voor de Deltawerken toen de oevers nog
ruig waren en de klei bloot gespoeld op de
blanke zandruggen lag, met strandjes, zo steil oplopend dat je
er
alleen met de hakken in het zand overheen kon.
Met oevers zo idyllische dat ik de wilgen
in palmbomen veranderde en mezelf aan een
tropisch strand aan de Stille Zuidzee droomde.
Daar,
waar het land in water overging
en ik in donkere poelen het ontstaan van leven
waande, lagen de kribben als ruisenden
grafmonumenten in zwart basalten kledij, met op de koppen de houten kruizen.
Rijen wilgen met de voeten in het water, grillig
en doorschijnend in betingeld contrast,
opgehangen aan een rivieren achterwand, met keien
vergroeid in de uitgespoelde wortels.
De geuren
van wier, nat mos, verrot hout en bittere ruigtekruiden.
Het
geluid van fluisterend water, getinkel van
schelpen en gruis...
Een
rivier heeft geen branding, een rivier wast aan
land, bedenk ik staande op het strandje,
uitkijkend over de brede rivier.
Ik was net langs één van de mooiste overlaten in
De Biesbosch gekomen.
Vervallen, overwoekerd
en volgestort met grond. Een prachtig stukje
cultureel erfgoed, maar dat beseffen we meestal
pas later, als het te laat is.
Wat verder, het
kooibos rond de vangpijp van de voormalige
eendenkooi. In een decor van neonlicht knipperen
alle kleuren groen voorbij: gras, riet, groene,
gele plomp, bomen met fluorescerende
korstmossen, grijsgroen verweerde stammen met
gebogen takken, zwaar van het blad. In de
kooiplas een
trage waas van groene reflectie in het water;
weerschijn is soms mooier dan de werkelijkheid.
Verder over een spiegelglad slingerdijkje
onder een gewelf van gebladerte.
Kabaal in een grote Schietwilg. Met een schrille
kreet wiekt een buizerd omhoog over de
kooisloot, 'tief, tief', roept de meerkoet die
kansloos op zijn grote platte poten over het
water achter de roofvogel aanraast. Een zwarte
dot heldenmoed. Meerkoeten
zijn nergens bang voor.
Een blauwe reiger, de stuipen op het lijf
gejaagd, waait
omhoog, de slungelige poten bungelen onder zijn
lijf, de lange nek nog uitgeschoven. 'Sgaak.'
Dan keert de rust terug aan de smaragdkleurige
kreek.
Je hoeft niet ver weg voor een beetje
spektakel bedenk ik terwijl ik op mijn hurken
onderaan het dijkje over de kooiplas uitkijk.
Er gebeurt altijd wel wat.
Terug bij de
ark neem ik afscheid van de oude man. Hij staat
waar ik hem heb achtergelaten, leunend op zijn
stok. Ik kijk hem aan. Zou hij al die tijd niet
hebben bewogen? Ik vertel hem wat ik heb gezien,
maar hij schijnt niet geïnteresseerd, mompelt
een groet en strompelt terug naar de ark.
Later, pas veel later met mijn
kop in de wind over de smalle zeedijk op weg
naar huis begrijp ik dat hij apetrots was op de
publicatie over hemzelf en zijn unieke stekje,
maar niet herkend wil worden door de zoon van de
voormalige eigenaresse van de polder. Dat hij
niet van mij wilde horen dat er buitendijks
beginnende stroomruggen lagen of dat er een
buizerd broedde in het kooibos, maar dat hij
wilde weten of er nog afwijkende dingen waren
gebeurd sinds die laatste keer dat hij in de
polder was. Veranderingen die hij aan de
eigenaar door kon geven om daarmee de indruk te wekken dat hij
er ondanks
zijn kreupele staat nog regelmatig kwam en kon blijven opzichten over het gebied waar hij
al veertig jaar aan verknocht was.
Te genieten van het uitzicht over de brede
rivier, waar het ijsvogeltje neerstreek op de
achtersteven van de roeiboot en de eenden, die hij in de
loop der jaren zo tam had gemaakt dat ze uit
zijn hand aten kon blijven voeren. Maar bovenal
niet te hoeven denken aan de mogelijkheid dat ze
zijn geliefde plekje zouden opdoeken en hij niet
meer kon gaan zitten op het achterdek van de
laatste echte griendark om in stilte mee te ademen op het ritme van het
getij.
Henk van de Graaf
Papendrecht, augustus 2002
Reageer op dit verhaal
>De ark ligt aan
de polder het Zuidplaatje op het eiland van Dordrecht.
De precieze datum van de ontmoeting was 25
augustus 2002. De oude man heet
Goedhart.
Ps. Ik ben later nog bij de ark
terug geweest. Hij was er niet.
De kopieën met de informatie over de massaal
opstijgende zwaluwen die ik had gevonden in het
vogelboekje van Biesboschkenner Lebret heb ik maar achtergelaten in één van de,
onder het zeil gelegen kisten (volgens Lebret
verzamelen zwaluwen zich massaal in rietkragen
om vervolgens als één groep op te stijgen naar
de kilometers hoog gelegen straalstroom die ze richting
het zuiden voert).
Ik hoop maar dat hij ze gevonden heeft.
©
Tekst en foto's HenkvandeGraaf /
www.stockburo.nl
Verantwoording. Dit verhaal is voor een groot
deel gebaseerd op een ware gebeurtenis.
Ondanks
het feit dat de oude man en de ark echt bestaan
en er daadwerkelijk een gesprek heeft
plaatsgevonden zijn het de aannames die aan het
brein van de schrijver zijn ontsproten. |
|