De
Corbicula
De
succesvolle opmars
van een zoetwatermossel
Jacques van
der Neut
De soorten die behoren tot het
geslacht Corbicula (een zoetwatermosseltje van pakweg twee
centimeter) hebben een tropische en subtropische verspreiding. Tot
aan het begin van de twintigste eeuw zijn ze gelokaliseerd in Azië,
Afrika, Australië en Nieuw Guinea.
In 1938 ontdekte men Corbicula in de Columbia, een rivier in de
Verenigde Staten. Er worden thans ook duizenden Corbicula’s in het
Nederlandse rivierengebied aangetroffen.
Een nieuwkomer onder de loupe.
Europa
In 1949 heeft het schelpje heel
Californië veroverd. De opmars ging verder via Arizona, Tennessee,
Alabama en Kentucky. Met vondsten in de Dordogne in Frankrijk en in
de monding van de Taag in Portugal kreeg het tweekleppige weekdier
ook in Europa vaste voet aan de grond. Het schelpje is dan ook al
langs de Lek, de Maas (bij de Amercentrale), het Hollandsch Diep en
de Nieuwe Merwede gesignaleerd.
In de kribvakken worden thans duizenden bijeen gedreven exemplaren
gevonden. Soms als enkele klep, een andere keer zitten de beide
kleppen nog aan elkaar: de zogenaamde doubletten. De volledige
wetenschappelijke naam is Corbicula fluminalis. In de jaren tachtig
dook deze soort voor het eerst in ons land op.
Het zoetwatermosseltje komt minder voor in de smalle kreken en
killen, het is meer een soort voor de grote, bewegende stromen en
rivieren. Dankzij de compacte, afgeknotte bouw met stevige,
concentrische ribbels op de buitenkant kan Corbicula fluminalis goed
tegen een stootje (golfslag, schuren langs zand, grind en stenen).
Slot
Tijdens
een wandeling over de oevers van de grote rivieren vind je
ongetwijfeld diverse kleppen. Als je er een paar opraapt, zie je in
de bovenkant kleine ondiepe sleufjes, knobbeltjes en uitsparingen
zitten, de zogeheten ‘tanden’. De knobbeltjes van de ene klep passen
minutieus in de sleufjes van de andere klep. Dit geheel noemen we
het ‘slot’ van de schelp. In ons land komt Corbicula in zoet water
voor.
Wat zoutgehalte betreft, is de soort in de Taag toleranter. Door
verschillende auteurs zijn er in de laatste helft van de negentiende
eeuw en aan het begin van de twintigste eeuw wel honderden soorten
Corbicula beschreven. Zij waren echter niet op de hoogte van de
aanzienlijke variaties in vorm, kleur en grootte van dezelfde soort
in verschillende groeistadia of vindplaatsen. De systematiek, het
indelen en rangschikken van Corbicula is zeer ingewikkeld en is
daarom meer een klusje voor specialisten.
De in onze wateren voorkomende Corbicula’s zijn inmiddels voorzien
van Nederlandse namen. We hebben het dan over de Aziatische
korfmossel en de toegeknepen korfmossel. Beide soorten worden als
exoten beschouwd.
Tropische hitte
Door
de aanhoudende, tropische hitte stierven er onlangs veel Corbicula’s.
De weke inhoud van al die afgestorven schelpen dreef in het water
rond en vormde zo een overvloedige dis voor gretig toehappende
meeuwen. Tijdens een vaartocht over de Nieuwe Merwede, Beneden
Merwede, Dordtse Kil en Hollandsch Diep telden medewerkers van het
Staatsbosbeheer er zo’n tien tot vijftienduizend. Voor heel veel
zilvermeeuwen, stormmeeuwen, kokmeeuwen en mantelmeeuwen een
schranspartij van een ongekende omvang.
|