2004, 07.30 uur, een zomerse dag op
weg naar mijn werk. Het is vijftien kilometer
fietsen en het beste wat mijn lijf is overkomen
in de laatste tien jaar, zittend in een auto
en achter een bureau.
In de fietstas zit de fotocamera. Het is me eens
overkomen dat ik een bijzondere situatie
tegenkwam onderweg, maar hem niet bij me had.
Sindsdien gaat hij altijd mee.
Halverwege, licht bezweet en flink op tempo zie
ik hem in mijn ooghoek staan: een Schotse hooglander. Tussen het
Sint Jacobskruiskruid staat hij met zijn grote
hoorns te zwaaien om de vliegen rond zijn
kop te verjagen.
Hij zou me anders niet zijn opgevallen.
Ik stop en zet de fiets tegen het toegangshek.
Hij staat op een soort terpje te grazen, eromheen bomen en dicht struikgewas.
Uit ervaring weet ik dat je van Hooglanders
weinig te vrezen hebt. Ik kom ze vaak tegen in
De Biesbosch en ik kan ze tot heel dicht naderen
zonder dat ze onrustig worden of een teken geven
dat ze me niet moeten. Ik klim over het hek en
loop naar hem toe.
Ik
stel de camera in en maak een aantal opnamen.
Plotseling klinkt er gekraak vanuit het
struikgewas en komt er een Hooglandervrouwtje
tevoorschijn. Ze kijkt me even aan zoals alleen
Hooglandervrouwtjes dat doen en graast vervolgens rustig
verder.
Om het mannetje van de voorkant te kunnen
fotograferen loop ik achter het vrouwtje langs
en kom tussen het toegangshek en het mannetje in te
staan. Turend en scherpstellend door de zoeker
van de camera zie ik plotseling dat het mannetje
woest met zijn hoorns begint te schudden. In een
reflex druk ik af en haal snel de camera voor
mijn gezicht weg. De stier drukt zijn kop naar
beneden, schudt nogmaals woest met zijn kop en doet een uitval in mijn richting.
Razendsnel draai ik me om en sprint richting het
hek.
De tijd die verstrijkt in de ongeveer vijftien passen
naar het hek en de actie om eroverheen te
klimmen, lijken minuten in plaats van seconden.
Met mijn rug naar de stier, niet wetende of hij
ook achter me aan komt, moeten mijn hersenen een
forse hoeveelheid 'vluchtstoffen' in mijn
bloedbaan hebben gespoten.
Een uur later had ik nog steeds kippenvel,
stond het vel strak over mijn kale schedel, alle
andere haren op mijn lijf rechtovereind en
had ik het gevoel of ik tien bakken koffie in
één keer had leeggedronken.
Na de sprong vanaf het hek draai ik me om. De
stier staat weer rustig te grazen alsof er niets
is gebeurd. Achter het hek waar ik zojuist
overheen was geklommen, staat een harig, jonge
kalf stoïcijns naar me te kijken.
Ik had precies
in de baan tussen het kalf en de stier gestaan.
Het kalf had ik volledig over het hoofd gezien
toen ik over het hek klom.
Tussen volwassen dieren en hun jong gaan staan,
kan letterlijk een doodzonde zijn.
Als ik weer op de fiets stap, staat het kalf me
gezapig na te kijken.
Zijn lelijke kop ietwat scheef. Jonge
Hooglanders zijn niet moeders mooiste.