Door zilt en
zoet bezeten
De
dijk de dijk de dijk
met wilg
en basalt
gebreeuwen
waar kind
en wagen
over traden
en meeuwen boven schreeuwden
Een
storm een
storm een storm
raasde in
blinkend schuimende
vegen
bruisend door
de kolkende kille
wind deed
erger vrezen
Het
water het water het water
kwam
van beneden
de rivieren
vulde de kommen
tot de rand
erachter
werd gebeden
Het
land mijn land mijn zoete land
door riet
en ruigt
bevuilde
zilte plassen
in kleien voren
en de wind
die het aaneen huilde
en
de
mens de mens ach, die kleine mens
met zeildoek
spaan
en geweten
weg
van het water, de dijken,
het land,
door zilt en zoet bezeten
|