Papendrecht, het dorp, de dijk en de rivier
(of een zwoele avondwandeling)
Henk van de Graaf
Het zijn de kraaien
de haaibaaien
die schor van het krakelen
krassend over basalt
her en der opwaaiend
de krib afstruinen
erachter trilt de lucht
als een fata morgana
als de ijzeren veervogel VII
voortgedreven door machtige slagen
in wuivende pluimen
verstikkende slierten braken
en het water slaat bruisend op het zand
tinkelende schelpen spoelen
bellenblazend aan land
zo is er nooit rust
tussen de basalten keien
waar het water praat
over kribbende kraaien
de inktzwarte scholver
er kokhalzend zijn paling haalt
het trillend gedreun van
een vracht aan boten
die traag stampend voorbij
een eenzame visser
de zwoele geur van dieseldamp
wasemt over het dorp
in het rusteloze water glijden
glinsterende ruggen voorbij
van bliek, voorn of brasem
klievend door rimpeling, schittering
happend naar asem
een zwoele zomeravondwandeling
en
oneindig spoelt het water tegen de oever
kruipt ertegenop als het ware
twijfelt
om een tel of wat later
vanuit het niets, zo het lijkt
weer een nieuwe te baren
het water slaat kolkend op het zand
tinkelende schelpen spoelen
bellenblazend aan land
en nooit is er rust
tussen de rieten kragen
waar het sediment spoelt
onzichtbaar, vruchtbaar stapelt
in vette kleien lagen
traag nieuw land
de zon gaat onder
schijnt bij de schepen langszij
verlate kleuren overtrekken
verven in slagschaduw voorbij
vanaf de dijk, de stad, de haven
in honderd streken groen dan grijs
gevangen en weer vrij
als kinderen schreeuwen de meeuwen
voor ze straks gaan slapen
lachen ze om al het dwaze
dobberen dan zonder haast
op de kalme stroom
richting krib voor de haven
en nooit is er rust
tussen de rieten kragen
waar het sediment spoelt
bruist het water op het zand
tinkelende schelpen spoelen
bellenblazend aan land
O Hercules, God van staal
zesduizend rossen sterk
duwt
roestbruin geel naar
bruinkool zwart
zes moede stalen wrakken
met bulderend gemak
achter een hol rollend tapijt
en
overspannen
in onafgebroken gedaver
kruipen, razen, spiegelende glazen
onder een boog van stalen palen
botsen haaks boven het water
op de overkant en terug
en
nooit is er
rust
in de craquelé lagen
zoveel als het water kan dragen
slaan
de golven bruisend op het zand
tinkelende schelpen spoelen
bellenblazend aan land
dan klinkt op de dijk geraas
scooters met jeugdig baldaad
schelle kreten overstemmen
de kleppende klok
het tellen van de slagen
het is alweer zo laat
en als de avond valt
net voor het te laat is
schemert het getij voorbij
kabbelend verhalend over
kraaien, baldaad en al het dwaze
want nooit is er rust aan de rivier
waar al eeuwen tezamen
de kerkklok in slome slagen
traag verhalend
de getijden voorbij slaat
langs het dorp aan het water
Copyright Henk van de Graaf
Op het strandje voor de kerk van
Papendrecht, sept. 2009 |