Het Nieuwland grondig bekeken,
bewoning en ontginning
Gravende boeren in het buitengebied tussen Alblasserdam en
Papendrecht in de Middeleeuwen
(deel
4)
Door Cees van der Esch
|
Amateurarcheoloog Cees van der
Esch wroet al sinds zijn jeugd
in de bodem op zoek naar sporen
uit het verleden. Zijn
opgravingen in polder Nieuwland,
vroeger een buitendijks
gelegen polder tussen
Papendrecht en Alblasserdam
hebben een schat aan informatie
gegeven over de eerste
ontginningen langs de rivier de
Merwede. De resultaten van zijn
onderzoek in polder Nieuwland
kunnen model staan voor wat er
in het Hollands-Utrechts
moeras / veengebied (en dan met
name langs de rivieren) aan
ontginningsactiviteit werden
uitgevoerd.
Jarenlang deed hij verslag van
zijn opgravingen in het
tijdschrift 'Westerheem' van de landelijke
vereniging van de Archeologische
Werkgemeenschap Nederland, en het
regionale kwartaalblad 'Grondig Bekeken'
van de afdeling Lek-en Merwestreek.
In samenwerking met Biesbosch.nu
gaan we een deel van zijn werk
opnieuw publiceren. Zo krijgt u
een prachtig inkijkje in de
ontstaansgeschiedenis van een
deel van de Hollandse delta in de
ontginningsperiode.
|
|
Het Nieuwland
grondig bekeken, bewoning en ontginning
Gravende boeren in het buitengebied tussen
Alblasserdam en
Papendrecht in de Middeleeuwen.
Cees van der Esch
Deel 4
Dijkrestant en
primitief boerderijtje met uitzicht op
Dordrecht
Deze
laatste maar tevens ook interessantste
woonheuvel kwam oktober 1997 voor het
eerst bloot en bleef voor driekwart tot
september 2000 bewaard.
In tegenstelling
tot de vorige woonplaatsen waren de
ophogingslagen met materiaal hiervan
nog aanwezig en ons streven was dan ook
om het nauwkeurig op te graven. Helaas
werd ons deze kans niet geboden. Twee
monsters uit deze woonheuvel zijn op archeo-ecologische sporen onderzocht
door Ank Fokma. Haar bevindingen zijn
neergelegd in het artikel "Geen mosterd
voor Abraham", waarbij ook de vlakteking
en een profiel van deze woonheuvel staan
afgebeeld.
|
Detail van de zogenaamde
Donkerslootkaart met bovenin de
stad Dordrecht en recht
daaronder (langs de kronkelige
dijk) het buitendijks gelegen
polder Nieuwland. Geheel links
het veer en de Veerweg van
Papendrecht en geheel rechts de
buitendijks gelegen stadsgalg
van Dordrecht. Dit is één van de
oudste locale kaarten die we
hebben van dit deel van het
rivierengebied.
Copyright:
Gemeentearchief Gorinchem,
Hoogheemraadschap Alblasserwaard
en Arkel beneden de Zouwe, inv.
nr. 92. |
Voordat de
locatie werd geëgaliseerd zijn in de
bijna ondoordringbare vegetatie nog wel
een aantal boringen gedaan. Na de
egalisatie bleken nog opvallend veel
sporen uit de woonheuvelvoet in het vlak
te zijn achtergebleven, o.a het 65 meter
lange restant van een dijkje waaraan de
woonheuvel bleek te liggen. Het dijkje
was vijf meter breed en versterkt met
zoden, mest, veen en kleilagen. Langs
het dijkje vonden we huisdierbotten, wat
blauw-grijs aardewerk, een tinnen gespje
en een schoenfragment. Direct oostelijk
van de woonheuvel was het dijkje
doorgebroken. Een tien meter brede en
met klei opgevulde geul waaierde vanuit
het zuiden via het doorbraakpunt naar
het noorden.
Deze
erosie, het los komen van stukken veen
door het water is vergelijkbaar met wat
ik jaren geleden zag bij graafwerk langs
de Rijksstraatweg in Rijsoord, in de
polder Veren Ambacht bij Barendrecht,
verdronken in 1373. Onderin de woonheuvel was het
dijkje verstevigd of hersteld met
verticale staken elzenhout. In het gat
in de dijk waren onderin boomstammen
gedumpt en daar bovenop kleiplaggen. Dat
herstel moet uiteraard tijdens laag
water uitgevoerd zijn. Van één van die
boomstammen is een monster naar de Rijks
Universiteit Groningen gestuurd om de
datering d.m.v. C14 (radiokoolstof) te
bepalen. De uitkomst was zeer
verrassend: veldatum 381 v. Chr. De
belanghebbenden hebben boomstammen uit
het prehistorische veen gebruikt die
bloot kwamen te liggen door de
stormvloed! Dat mag bijzonder genoemd
worden. Toch had ik liever de juiste
datering van deze dijkdoorbraak gehad.
Een afgebroken boomstam naast het gat in
het veen was ook in de IJzertijd door
storm geveld, C14 datering: tussen 680
en 550 v. Chr. Ook uit andere
waarnemingen is gebleken dat tijdens de
Middeleeuwen het toenmalige maaiveld
geërodeerd is geweest, met andere
woorden het bovenste deel van het veen
is door rivierwater weggespoeld anders
hadden we op zijn minst de vegetatie uit
de Vroege Middeleeuwen moeten vinden. In het ophogingspakket kwam een stuk
vlechtwerkwand met een eiken onderligger
tevoorschijn.
|
Het
meeste vondstmateriaal lag aan
de teen van de dijk. Met het
weinige kogelpotaardwerk,
Pingsdorf en enkele vroege
sintels in de onderste lagen
blijkt het oudere materiaal hier
opvallend in de minderheid.
Veruit het meeste materiaal
dateert uit de 13e en 14e eeuw:
Proto-steengoed, waaronder een
groot fragment van een
veldfles, rood- en grijsbakkend
aardewerk van bakpannen,
voorraadpotten en kannen maken
het huishouden compleet. Sommige
randen van blauw-grijs aardewerk
zijn tot ca. 1400 te dateren. Op een
scherf na ontbreekt het echte
steengoed. |
Restant van een waterkan uit ca.
1350 |
Verder schoenfragmenten, enkele
vrijwel complete 13e eeuwse kloostermoppen, een
stuk tufsteen met doorboord gat dat
gediend zou kunnen hebben als
netverzwaring of weefgewicht. Ook
twee wetstenen van zandsteen en
een stuk vroege baksteen dat als
wetsteen gebruikt blijkt te
zijn.
Voorts drie
vuursteenknollen, visloodjes,
een mes en mesfragmenten uit de
13e en 14e eeuw een
knijpschaar, een tinnen gesp,
een bootshaak uit ca. 1300,
dierbotten waaronder afgehakte
runderhoorns, enkele vogelbotjes
(gans) en twee glissen gemaakt
uit het scheenbeen van een paard
en een paardenschedel. Onder het
versleten schoeisel zijn
behoudens een schoenfragment uit ca.
1100, diverse typen uit de
periode 1225 – 1350.(30) |
|
Leer vondsten uit
woonheuvel W5 aan
het dijkje. |
De meeste
schoenen hebben een knoopsluiting. Eén
van de zolen heeft een merkwaardige en
voor ons totaal onbekende inkeping in de
hiel. Afgaand op het 13e en 14e eeuwse
vondstmateriaal uit de woonheuvel moet
het voorafgaande herstelwerk aan het
dijkje op het eind van de 12e eeuw
hebben plaatsgevonden.
Onderaan het talud, van het over een
gedichte sloot aangelegd achtererf,
werden 17 sintels gevonden die volgens
de tabel van K. Vlierman te dateren zijn
rond 1250 tot hooguit 1300. In die tijd
werden hier dus kennelijk schuiten
gerepareerd of op de wal getrokken. Het
botmateriaal geeft overigens ruimte voor
de veronderstelling dat hierbij paarden
zijn gebruikt.
In dit tijdbeeld past ook heel goed een
eiken scheepsplank die enkele tientallen
meters westelijken in de klei naast een
veeneiland werd aangetroffen en waarvan
de kapdatum door het RING kon worden
vastgesteld op 1289.31 Op grond van de
jaarringen zou de ze plank volgens
Vlierman afkomstig kunnen zijn van een
plankboot uit Polen of Zuid Duitsland.
De bewoning eindigde hier in het laatste
kwart van de 14e eeuw, nadat de dijk was
doorgebroken en niet meer kon worden
hersteld. Vrijwel zeker is hiervoor de
stormvloed van 1373 verantwoordelijk
waarbij ook de Noord ontstond.
Nieuwe
vondsten van bewoning en putten voor
aardhaling ontdekt
Dachten wij dat ons speurwerk in
september 2000 definitief ten
einde was, werd er ondertussen
strijd gevoerd tussen de
Provincie en de eigenaar van de
polder. De Provincie nam geen
genoegen met de volgestorte, met
gekraakt puin,en in hun ogen
verdacht zeefzand/
asfaltgranulaat bedekte polder.
Na monsteronderzoek werden een
aantal processen gevoerd die
uiteindelijk leidde tot het
verwijderen van maar liefst
300.000 ton. Het pakte voor de
archeologie uiteraard gunstig
uit. Na anderhalf jaar, april
2002, ging ik daar dan ook
regelmatig een kijkje nemen,
meestal alleen, met boor en spa
op stap in de blubber.
|
|
Een
vrachtwagen stort zijn lading in
polder Nieuwland. Op de
achtergrond het vroegere
Nedstaal. Foto Cees van der Esch. |
In het
meest oostelijke deel nabij het
Noordhoekse Wiel kwamen in 2002 en 2003
onder het dikke ophogingspakket opnieuw
twee woonerven te voorschijn wat we in
eerdere jaren niet hadden opgemerkt, of
mogelijk was het toen al net bedekt door
de troep. Tevens werd nog een derde
woonheuvel met de grondboor ontdekt, wat
een totaal van acht woonheuvel in deze
polder opleverde. Allen moeten verbonden
zijn geweest met een dijkje. De
Noordhoekse Wiel moet oorspronkelijk een
echte dijkdoorbraak geweest zijn. Bij
zware westerstorm stond alles tot aan
Zwijndrecht onder water. Het was een
kwade hoek voor de dijk waar de golven
overheen sloegen. Als hulp- of noodgat
werd het waarschijnlijk al bij de
overstroming van de Alblasserwaard in
1658 op1659 gebruikt als lozingspunt.
Werd bij het grootste deel van de
overige woonerven wel wat Romeins
materiaal aangetroffen, hier was dat nog
duidelijker te zien. Dit heuvel/
dijklichaam was van gemengde
samenstelling, zo kwam in een kleibonk
een Romeins dakpanfragment tevoorschijn,
en in een stuk veen weer een bot.
Kennelijk is er dus grond gehaald van de
nabij gelegen Oud Alblas stroomrug waar
in het verleden nederzettingen uit de
Romeinse tijd zijn ontdekt. Rondom dit
nog originele stukje terp/ dijklichaam
werden in de grondhopen weer het bekende
scala van botten en kiezen van rund,
paard en hond, en aardewerk uit ca. 1050
tot 1200/1225 gevonden. Hetzelfde kan
gezegd worden van een woonerf die ca. 55
meter zuidoostelijk werd aangetroffen,
waar een waaier van materiaal de plek
markeerde. Zo’n vondstplek is door het
rivierwater meer of minder verspreid
geraakt, in dit geval, W7, ruim 25
meter. In februari van 2003 tijdens de
laatste fase van puinopruiming werden
twee kreekbeddingen ontdekt. Zo is W7 op
een verland kreekje gebouwd,
waarschijnlijk actief in de 11e eeuw. In
de 12e eeuw dringt een nieuwe kreek het
gebied binnen en heeft een deel van W6
doen wegspoelen, mogelijk gevormd in
1134, een beruchte storm heeft toen in
west Nederland huisgehouden. Het is een
hypothese, de volgende zware noordwester
storm volgde in de winter van 1163
op1164 die in de streek rond
Vlaardingen, Rotterdam tot aan
Zwijndrecht een kleidek afzette. De
beide woonerven werden nu gescheiden
door een “Biesboschkreek”met een totale
breedte van 38 meter. Beide kreken komen
uit het zuidoosten en zijn aftakkingen
van de Noord, toen nog Merwede genoemd.
Zij moeten dan waarschijnlijk ongeveer
ter hoogte van Noordhoek bij de
Zandzifterij van de hoofdstroom zijn
afgeweken. Door de ontstane
kleiafzetting zijn alle
ontwateringsslootjes dicht komen te
zitten. Door nauwkeurig onderzoek
waarbij ik de hulp van Ruud Slagter heb
ingeroepen kon bewezen worden dat daarna
de slootjes weer zijn opgeschoond.
Ook werd gekeken welke richting het
verdere loop van de kreken had. De zeer
diepe wielsporen van de puinruimers
verhinderden dikwijls om een beetje
normaal te werken. Desondanks kon met de
grondboor veel bereikt worden; de oudste
kreek liep in het deel wat we
onderzochten dood in het veen. De 12e
eeuwse kreek hield plotseling op, dat is
vreemd. Waar het vervolg moest zijn
werden 18 boringen gezet tot bijna twee
meter diepte; er werd alleen kleihoudend
jong veen, afgewisseld met
klei-zandbanden aangetroffen. Ronduit
onbevredigend. Ten zuiden van de
vermeende kreek liep een sterk door
rivierwater aangetast veenpad met een
zichtbare lengte van ca.35 meter met
parallel een zandstrook van ruim 2 meter
breed.
Op
de valreep werd op zaterdag 28
juni naast het nieuw gestorte,
zwart fijn ophogingsmateriaal
(waar de jonge kluten in
wegzakten) twee sleuven dwars
door dat veenpad gegraven.
Wat bleek, het pad was een
uitgespaarde strook oud
Hollandveen naast een gegraven
kanaaltje wat met zand was
volgeraakt, terwijl aan de
andere zijde van dat pad een
forse put was gegraven voor
aardhaling! De rechte wand van
de voormalige put stak scherp af
tegen het veenpad. De put had
een breedte van ca.12 tot 15
meter, dat is ongeveer de
breedte van de kern van de
kreek. De lengte kon niet meer
worden vastgesteld doordat
verder de zaak onder water
stond. |
|
Onderaan de rand van het
ophogingsmateriaal werden nog
snel wat onderzoek gedaan met
spa en boor. Foto Cees van der
Esch. |
Er mag dan
ook van worden uitgegaan dat enige jaren
na de verlanding van de kreek, na
rijping van de klei, deze strook werd
benut om te worden afgegraven voor
dijkaanleg of versterking. Met een smal
schuitje werd het dan waarschijnlijk
afgevoerd via het kanaaltje, of via een
kar over de weg naar de plaats van
bestemming gebracht. Deze kleiput is dan
later met een moerasvegetatie
dichtgeslibt en dichtgegroeid. Op 12
juli, de laatste dag dat er nog iets
onderzocht kon worden voordat alles
onder het zwarte ophogingsmateriaal zou
verdwijnen, werd direct ten noorden van
de grote put d.m.v. grondboor en spa een
aantal hoekige ongeordende putten voor
aardhaling ontdekt. De putten waren
eertijds één tot anderhalve meter diep
gegraven. Je krijg de indruk dat hier
illegaal grond is weggehaald. Deze
putten zijn ook daarna dichtgeslibt en
dichtgegroeid.
Een jachthut
Een bijzondere vondst was het aantreffen
van een jachthut uit de middeleeuwen op
enig afstand van woonerf W7. Het geheel
was 5.5 x 3.7 m. ovaal van vorm, aan de
schietzijde waren een serie elzen
paaltjes in de bodem geslagen waaraan
waarschijnlijk een rietscherm aan
vastgemaakt was.
Vanbinnen had men de vloer met
kleiplaggen en mest opgehoogd,
vervolgens zijn daar een aantal
boomstammen neergelegd. Het is vrijwel
zeker dat daar weer planken op lagen.
Waarschijnlijk dateert de jachthut na
het verlaten van het grootste deel van
het woongebied en de verplaatsing van de
dijk naar de huidige ligging van de
Hoogendijk welke een inlaagdijk moet
zijn. Er ontstond toen een moerassige
eb- en vloedvlakte waarbij kreken nog
gemakkelijker toegang kregen door de
graverijen wat gewoon doorging. Dit was
een ideaal gebied voor watervogels en
menig boutje moet hier dan ook geschoten
zijn, dat bewijst ook een klein
pijlpuntje in een kreek op korte afstand
die langs het totaal verspoelde woonerf
W4 ontstaan was (zie p.5). Nu zijn er in
de voorgaande jaren de rijen paaltjes
met boomstammen (zie p.5)
geïnterpreteerd als mogelijke restanten
waar jagers zich achter verscholen, maar
dat blijft voorlopig toch een onzeker
punt. Het heeft veel moeite gekost, maar
de jaren 2002 en 2003 hebben het plaatje
van het “Nijeuwelant” completer gemaakt.
|
Kp |
Ping |
And |
Prst |
Stgd |
Grijs |
Rund |
Paard |
Sch/Gt |
Vark |
Hond |
Div |
W1 |
326 |
138 |
12 |
4 |
|
5 |
95 |
- |
|
6 |
1 |
1
Kabeljw |
W2 |
148 |
36 |
6 |
|
2 |
1 |
14 |
|
1 |
2 |
|
|
W3 |
113 |
108 |
11 |
8 |
|
|
2 |
|
1 |
|
|
|
W4 |
255 |
54 |
8 |
3 |
|
|
31 |
13 |
|
2 |
5 |
1 Kip |
W5 |
19 |
23 |
|
49 |
1 |
196 |
2 |
1 |
1 |
|
|
1 Kat |
Overzichtstabel van
aantallen scherven- en
botftagmenten uit de
woonheuvelrestanten. |
Samenvatting en conclusies
Door de toegenomen waterverplaatsing
en oevererosie van het Merwedewater
sinds de vroege middeleeuwen, kunnen we
geen duidelijk beeld meer krijgen van
eventuele oeverbewoning in de Romeinse
tijd en vroege middeleeuwen. Alleen
enkele verspoelde scherven en twee
fibula's, die ook afkomstig kunnen zijn
van woonplaatsen op de Oud Alblas
stroomrug, getuigen hier van menselijke
aanwezigheid in de Romeinse tijd en
mogelijk de volle middeleeuwen.32
|
Kaart van Jansz Been uit 16...
In het midden ligt Polder
Nieuwland, nu een
industrieterrein tussen
Papendrecht en Alblasserdam. |
Pas vanaf
het midden van de 11e eeuw is er
duidelijk sprake van nederzettingen aan
de rivieroever en op het achterliggende
veen. Uit de 11e eeuwse sintels en
klinknagels leiden we af dat er al vanaf
het begin sprake is van aardhaling die
per schuit werd afgevoerd. De
afgravingen zullen ongetwijfeld aan de
kleiige rivierzijde zijn begonnen en
zijn benut voor de aanleg van de eerste
dijken.
Het lijkt
ons niet waarschijnlijk dat het bosveen
in Het Nieuwland met zijn boomstammen en
sterk variërend slibgehalte werd
uitgegraven voor gebruik als turf.
Weliswaar had de groeiende stad
Dordrecht hier grote behoefte aan, maar
in de literatuur wordt voedselrijk, dus
slibhoudend veen daarvoor niet geschikt
geacht. Het liet bovendien na
verbranding veel as na.33 Wel
is de kans groot dat de daar
verblijvende boeren c.q. gronddelvers het minder kleiige
veen als turf voor eigen gebruik dolven.
Ook zoutwinning lijkt ons niet
waarschijnlijk, omdat dit gebied te ver
van zee en de West-Brabantse
selneringsgebieden verwijderd ligt.
Uit het
botmateriaal blijkt dat de bewoners zich
niet alleen met delven bezighielden maar
ook rundvee en wat varkens hielden,
mogelijk voor eigen gebruik om zelf
vlees en melk voorhanden te hebben.
Landbouw is in de grondsporen, noch in
het gereedschap of in de zadenmonsters
aangetoond. De gevonden wet- en
maalstenen hoeven niet direct in te
houden dat de gebruikers ook zelf
akkerden. De paarden, waarvan alleen in
W4 en W5 en W6 botten werden gevonden,
zullen eerder zijn gebruikt voor het
over kaden trekken van de schuiten.
Wanneer het ijs in de winter de
overtocht naar Dordrecht mogelijk
maakte, bewezen de uit paardenbot
vervaardigde glissen bovendien goede
diensten,
Om het rivierwater te weren zijn
waarschijnlijk de hogere oeverdelen
waarop het vee graasde met de
woonheuveltjes door een kade verbonden
geweest. Een enkel schaap of geit zal
het gras op de kaden hebben kort
gehouden. Het achterliggende veen zal
met een eenvoudige klepduiker op de
rivier hebben uitgewaterd.
De extreem smalle kavelpercelen die we
ook tegenkomen in de aangrenzende
Vinkenpolder dateren zeker van voor de
14e eeuwse overstromingen en vormen hier
waarschijnlijk het oorspronkelijke
ontginningspatroon uit de 11e of begin
12e eeuw. De smalle percelen lijken
speciaal aangelegd te zijn voor de
griendteelt.34 Voor de aanleg of herstel
van dijken was immers ook veel rijshout
nodig.
Uit het verschil in kavelorientatie
binnen- en buiten de Hoogendijk blijkt
dat hier vanaf het begin een kade lag
die de buitenrand vormde langs drie
verschillende ontginningsblokken; de
oudste twee, Papendrecht en Oud Alblas
en Alblasserdam in het noorden.
De vroege datering van de
graafactiviteiten buiten deze
rivierkade/dijk doet vermoeden dat in
deze zuidwesthoek van de Alblasserwaard
waarschijnlijk alleen nog maar de
Botersloot gegraven was. Aansluitend en
parallel hieraan werden de smalle
ontwateringsslootjes in deze
buitenpolder gegraven voor aardhaling en
bewoning. Om de ambachten in te delen
tijdens de ontginning werden dan eerst
tussen de ontginningsblokken Papendrecht
en Oud Alblas de dubbele grenssloot
(Botersloot) met achterkade gegraven,
raaiend op de voorganger van de Stenen
Kamer, de latere Waelneshoeve in Hendrik
Ido Ambacht of een mogelijke spijker
(voor graanopslag) van het geslacht van
de “Witten”.
|
Overzichtskaat met de raailijn
die vanaf de Botersloot (Rechts)
georiënteerd is op Waelnes
(linksboven). In het
bruingeaceerde deel polder
Nieuwland met de lokatie van de
woonheuvels. Tekening Cees van
der Esch. |
Rond of nog
voor 1200 werden de oude woonplaatsen W1
t/m W4 en W6 t/m W8 verlaten en neemt men zijn
toevlucht tot de inmiddels aangelegde
polderdijkjes (W5). De overstromingen
die in de tweede helft van de 12e eeuw
onze delta teisterden zijn hier zeker
debet aan geweest.
De bedijking van het
noordelijk polderdeel werd hersteld of
gehandhaafd, maar het overgrote midden
en zuiden van het huidige Nieuwland
lijkt toen als woongebied te zijn
opgegeven.
In de 13e
en 14e eeuw nam de behoefte aan aarde
door de aanleg van de ringbedijking rond
de Alblasserwaard en de herdijking van
de Zwijndrechtse waard alleen maar toe.
Het afgraven en verschepen van grond
breidt zich in de 13 en 14e eeuw in onze
polder dan ook verder uit tot het veen
van het oude ontginningslandschap,
hetgeen o.a. ook blijkt uit de
vergravingen rond de oude woonplekken en
putten bij W6 met de gevonden
scheepsplank.
Uit de wirwar van kanalen blijkt dat de
graverij er dan heel wat minder ordelijk
aan toe gaat. Omdat bosveen voor
dijkherstel en dijkaanleg eigenlijk
nauwelijks geschikt is zal men deze
zeker hebben moeten mengen met klei uit
de oeverzone.
In de met moeite uitgespaarde veenrand
buiten de Hoogendijk herkennen we het
van overheidswege gestelde verbod om
binnen een bepaald aantal meters van de
dijk te graven. Dit bevestigt bovendien
dat het overgrote oostelijke deel van de
Hoogendijk toen al onderdeel uitmaakte
van de rivierdijk, de inlaagdijk die ca.
40 tot ca. 200 meter verlegd is. In het
westen liep de rivierdijk waarschijnlijk
vanaf de "knik" via het gevonden
dijkrestant (d) in de richting van de
rivier om vervolgens naar het noorden
aan te sluiten op de oorspronkelijk
Merwededijk langs de polders Blokweer en
Donkersloot.
Ook het grotere aaneengesloten
veenoppervlak in het noordelijk deel van
de polder wijst er o.i op dat dit deel
(langer) binnen de ringdijk heeft
gelegen. Uit enkele verspreid
aangetroffen scherven Siegburgs
steengoed blijk dat het graven en op
kleine schaal keuterboeren hier tot ver
in de 15e eeuw stand heeft kunnen
houden.
Op de doorwaterde veenstrook buitendijks
bleef op den duur weinig ruimte over
voor veeteelt. Wel maakte men hier
vanachter houten vlechtschermen nog wel
jacht op waterwild met o.a pijl en boog
en werpsikkels. Ook moet er in de
waterpartijen en de rivier veelvuldig
zijn gevist op o.a paling (zie Fokma).
Rond 1373
breekt het zeewater bij stormvloed
genadeloos in op de noordwestelijke
polders van de Alblasserwaard en daarbij
gaan over grote lengte stukken dijk en
land verloren. Ook het door ons gevonden
dijkrestant bezwijkt daaraan en jaagt de
laatste mensen hier op de vlucht.
De kleiafzetting in de binnen- en
buitendijkse slootjes illustreert dat
het land aan beide zijden van de dijk
lange tijd overstroomd heeft gestaan,
waardoor zich hier een
brakwatervegetatie kon ontwikkelen.
Tientallen jaren heeft het water de West
Alblasserwaard in een verlammende greep
gehouden.
Het zou pas
tot 1434 duren voordat Harmen Vinck met
veel geld de dijkring herstelt. Daarbij
is door hem de Hoogendijk zuidoostelijk van
het dijkrestant waarschijnlijk hersteld,
maar werd noordelijk van het
doorgebroken dijkrestant een nieuwe
inlaagdijk aangelegd die via de "knik"
verder aansloot op de nieuwe dijken die
vanwege het niet meer terug te dringen Noordwater langs de Vinckenpolder en
door Blokweer moesten worden gelegd.
Voor het aanleggen van deze dijken zal
zeker het toch al gehavende Nieuwland
verder zijn uitgemergeld. In het nog
doorweekte land binnen de nieuwe dijk
worden de volgeslibde sloten echter om
en om geschoond en beginnen de polders
aan een nieuw leven.
Hoewel de
verspoelde aard van het onderzoeksgebied
en de beperkte waarnemingen slechts
fragmentarische gegevens hebben
opgeleverd, is hiermee toch weer een
stukje toegevoegd aan de kennis van dit
randgebied dat vanaf de ontginning tot
zelfs in onze tijd als gebied van
aardhaling een belangrijke rol heeft
gespeeld in de strijd tegen het water,
het element waaraan het zelf meermalen
ten gronde is gegaan.
Cees van der Esch
Kerkbuurt 16
3354 XK Papendrecht
Einde van deze artikelreeks.
Aan het
onderzoek werkten mee: Led Brand, Martin
Buytendijk, Ad Geurts, Teus Koorevaar,
Joan van Pelt, Ben Stam en Pieter
Wemmer.
|
Noten:
30 Al
het leder is wegens de slechte toestand
direct na berging getekend. O. Goubitz
maakte uit de tekeningen op dat de
fragmenten vooral uit die periode
stammen. Vergelijkbaar met Baart 1977,
p. 86-87, fig. 15 maar dan een lager
type, verder Jannsen 1983, p. 275, type
5b, maar ook schoeisel dat in Groningen
op het Wolters-Noordhof complex is
aangetroffen.
31
Dr. E. Jansma en Drs. E. Hanraets van
de Stichting RING.
32 We
moeten niet vergeten dat het bovendeel
van het veen vóór de ontginning door de
Merwede is opgeruimd. Ik acht de kans
klein dat er materiaal van de Alblasserdamse stroomrug zuidwaarts door
verspoeling in onze polder is
terechtgekomen.
33 Van der Ven 1996, p.41-46 en Stol,
1985, p.
16-19.
34 Van Oudenhoven meldt dat de gorzen en
aanwassen vanaf het ambacht Donckersloot
bij Blokweer tot zuidoostwaarts langs de
Vinckendijk de namen droegen ‘ ‘t Gors
van Scharlaken’ en de ‘Uyt-gors, ende
Aenwas, genaemt Rapenburgh’. Deze gorzen
liepen tot de Zomerdijk en de Sluisvliet
van de sluis van ‘t Nieuwe Landt. Dit
blijkt uit een koopcontract, waarbij de
Vrouwe van Alblasserdam de vier nieuw
beteelde griendakkers uitzondert. De
griendakkers deden eeuwenlang dienst.
Het aardige is dat de naam ‘Raeppenburg’
voorkomt op de kaart van 1542(zie noot
22) én ook nog op de topografische
kaart uit 1958. Het betreft het
noordelijkste stukje van de polder Het
Nieuwland.
Literatuur
- Baart, J, e.a., 1977. Opgravingen in
Amsterdam, 20 jaar stadskernonderzoek.
Amsterdam.
- Beemt, G. van den, 1967. Iets over een
Romeinse nedezetting te Alblasserdam,
Westerheem.
- Besteman, J.C. en A.J.Guiran, 1983.
Het middeleeuw-archeologisch onderzoek
in Assendelft, een vroege veenontginning
in middeleeuws Kennemerland. Westerheem
32 2/3, p. 155-175.
- Borremans, R en R.Warginaire, 1966. La
céramique d’Andenne, Recherches de
1956-1965. Rotterdam
- Braat, W.C., 1988. Vroegmiddeleeuws
aardewerk met loodglazuur. Westerheem
37, p. 32-35.
- Bruin, J. de, 2001. Een internationale
fibula, deel I en II. Archetype, jrg. 4
nr. 2 en 3, resp. p. 18-25 en p. 14-19.
- Burgers, J.W.J.en E.C. Dijkhof, 1995.
De oudste stadsrekeningen van Dordrecht
1283-1287, Historisch tijdschrift
Holland.
- Carmiggelt A. en A.J. Guiran, 1997.
Boorbalans 3. Archeologisch onderzoek in
het tracé van de Willemsspoortunnel te
Rotterdam.
- Diederik, F., 1983. Dorpen-terp, een
onderzoek naar een laat-middeleeuwse
woonplaats te Schagen. Westerheem 32-4,
p. 202-213.
- Esch, C. van der, 1991. Lans- en
pijlpunten uit de omgeving. Grondig
Bekeken, jrg. nr. 6, nr. 2, p. 3-12
- Esch, C. van der, 1997. Papendrecht:
Polder Nieuwland, Archeologische kroniek
van Holland, p. 393-395,
- Esch, C. van der, 1998. De polder
Nieuwland heeft een boeiend verleden.
Grondig Bekeken, jrg. 13, nr. 2, p.
34-38.
- Esch, C. van der, 2001. Alblasserdam –
Polder Nieuwland. Grondig Bekeken, jrg.
16, nr. 1, p. 21-29.
- Esch, C. van der, 2003. Ontginning en
overstroming in de Vinkenpolder, Grondig
Bekeken, jrg. 18, nr.4, p.14-25.
- Fockema Andreae, S.J., 1953. Schets
van Zuid-Hollandse watersnoden in
vroeger tijd, Zuid-Hollandse Studiën III.
- Hallewas, D.,Heeringen, R.M. van en
Meffert M., red. 1998. Archeologische
Kroniek van Holland 1997,.
- Esch C. van der, 1998. Papendrecht:
Polder Nieuwland , p. 393-395.
- Heeringen R.M. van en Meffert M., red.
1997. Archeologische Kroniek van Holland
1996, T. Koorevaar, Papendrecht – Polder
Nieuwland, p. 435-436.
- Henderikx, P.A., 1977. De zorg voor de
dijken in het baljuwschap Zuid-Holland
en in het oosten daarvan tot het einde
van de 13e eeuw. KNAG, Geografisch
Tijdschrift XI-5.
- Henderikx, P.A., 1977. De oprichting
van het hoogheemraadschap van de
Alblasserwaard in 1277,
Regionaal-Historisch tijdschrift Holland
- Janssen, H.J., red. 1983. Van Bos tot
Stad- opgravingen in ‘s Hertogenbosch,‘s
Hertogenbosch.
- Koorevaar, T., 1990. De Noord. Grondig
Bekeken, jrg. 5, nr. 4.
- Koorevaar, T., 1996. Papendrecht:
Polder Nieuwland, Archeologische Kroniek
van Holland, p. 435-436.
- Korpel A, 1990. De ambachtsheren van
de ambachtsheerlijkheid Alblasserdam
(scriptie)
- Oudenhoven, Jacob.van, 1654.
Out-Hollandt nu zuyt-Hollandt,
vervangende en Generale beschrijvinge,
mitsgaders De Privilegiën, Keuren,
Hant-Vesten etc. Dordrecht.
- Pons, Dr. J.L., 1994. De Zwijndrechtse
Waard in 1332. Een reconstructie van
bodemkundige gegevens.
ZwijndrechtseWetenswaardigheden. Hist.
Ver. Zwijndrech.
- Pons, Dr. J.L., 1998. De
oorspronkelijke hoevenverkaveling van de
ambachtsheerlijkheden van de
Zwijndrechtse Waard. Zwijndrechtse
Wetenswaardigheden II.
- Stam, G.H., 1986. Een vergelijkend
onderzoek van 13e eeuws aardewerk.
Westerheem 35 nr.2.
- Stol, T., 1981. Opkomst en ondergang
van de Grote Waard. Holland nr. 3-4, p.
129-145.
- Stol, T., 1985. Brandend Land,
turfwinning in Holland, en Wonen bij
rivieren (kaart 1542) in Nederland in
kaarten, verandering van stad en land in
vier eeuwen cartografie door Prof. De.
M.W. Heslinga e.a..
- Ede/Wageningen.
- Teixeira de Mattos, L.F., 1933. De
Waterkeeringen Waterschappen en Polders
van Zuid-Holland, Deel IV1, De Waarden
(Vervolg) Afd.II, Het land tusschen Lek
en Merwede etc. p. 171.
- Trierum, M.C., A.B. Döbken en A.J.
Guiran ,1988. Archeologisch onderzoek in
het Maasmondgebied 1976-1986. Boorbalans
I, Rotterdam.
- Ven, van de , 1996. Turfwinning in
Laag Nederland in de Middeleeuwen.
Tijdschrift voor de
waterstaatgeschiedenis 5 nr. 2, p.
41-46.
- Vlierman, K.,1997. Van Zintelen van
Zintelroeden ende Mossen,
Scheepsarcheologoe I, Flevobericht 386
NISA/ROB.
- Ypey, J., 1978. Zwaarden, Dorestad
supplement. Westerheem/ Spiegel
Historiael 13, nr.4, p.254-259.
- Ypey, J., 1982. Europäische Waffen mit
Damarzierung, ROB overdruk nr. 176,
Sonderdruck aus: Arch. Korrespond.
------------------------------------------------------
Cees van der Esch
Kerkbuurt 16, 3354XK Papendrecht,
augustus 2012
Dit
artikel is een geactualiseerde versie
van verschillende publicaties.
Het is aangevuld en/of gewijzigd in verband met
nieuwe inzichten en/of gegevens.
|
|
|
|
|
|