Beneden Merwede
'Je
moet langs de pier uitwerpen' zeg ik
'niet zover je kunt gooien
snoek hangt tussen het basalt,
haast tegen de pier
bij het glooien'
en het riet
is tweeënhalve meter hoog
'auw' zegt ze
'de schelpen onder mijn zolen'
dansend op één been
bloed aan de teen
rivierzand is zonder mededogen
en de hond
zwemt
'zoek' roept hij
naar alles wat ze gooien
komt proestend aan land
schudt in harige bogen
druppels als indianentooien
en het water stroomt
zoveel, zo groot
dat noch het strandmeisje,
de hond of de boot
zonder kunnen
de Grote Sloot
'Kijk visjes' roept ze
'hier ga ik niet zwemmen'.
'dat hoort zo muts,
vis en de rivier'.
'dan wacht ik tot het donker is
zie ik ze niet, dan durf ik gerust'.
En de kraaien zwarten, waaien voorbij
'krassen' zegt het kind
kloostermoppen als kleurkrijt
honderden jaren oud rood
op betonnen taludstukken
groen en geel, vermost door de tijd
En de kleien pijpenkoppen
rollen
'daar komen ze' schreeuwt de jongen
sjouwen nog wat met zand
wat zou je ertegen beginnen
aanzwellen, rollen en kolkend aan land
de golven weer bedwongen
en het water stroomt
zoveel, zo groot
dat noch het strandmeisje,
de hond of de boot
zonder kunnen
de
Grote Sloot
Henk van de Graaf
Uit getijdendichten
Papendrecht, juli 2009
|