Biesbosch.nu

Magazine juli / augustus 2007


 

Terug naar inhoudsopgave

Ies Zonneveld. Copyright Jacques van der Neut.De geschiedenis van een estuarium
(Deel 2)
Ies Zonneveld

(Over het zoetwatergetijdengebied, zoetwatergetijdenvolken,
klepduikers en de bakermat van de Hollandse cultuur van polderjongens
en handelaren)

Inleiding
Ies Zonneveld. Copyright Jacques van der Neut.
Zijn bijnaam 'Ies van de Bies' is ergens in de tijd verzonnen door wijlen Prof. dr. Victor Westhoff (een gezaghebbend plantkundige). En die naam dekt aardig de lading.

Ies Zonneveld, inmiddels 83 jaar oud, is een begrip in Biesboschkringen. Vijftig jaar lang struinde hij als landschapsecoloog door de Biesbosch en bracht het proces van ‘opgorzen en aanwassen’ in kaart.
 
Hij publiceerde in tijdschriften en schreef boeken die een belangrijke bijdrage zouden leveren aan het kennisniveau van zoetwatergetijdengebieden.

Jacques van der Neut (boswachter in de Biesbosch) kreeg exclusief voor Biesbosch.nu een serie artikelen over de ontstaansgeschiedenis van het estuarium. Hierin doet Zonneveld een aantal pittige uitspraken over falend waterbeheer in ons land en een schrijnend gebrek aan historisch besef bij zowel bevolking als deskundigen.

De geschiedenis van een estuarium
Deel 2: De Steentijd (Neolithicum)

In de Late steentijd (Neolithicum) tussen 2000 en 3000 voor Christus leefden langs de getijdengeulen en op donken (Pleistocene opduikingen) en strandwallen rond Rotterdam en Vlaardingen, een volk verwant aan de trechterbekermensen; een volk die in het oosten van Nederland bekend zijn geworden als de Hunebedbouwers.
De archeologen duidden deze eerste bewoners van het zoete getijdengebied en zijn  omgeving aan als de ‘Vlaardingen Groep'
(1)
Het waren aanvankelijk jagers en vissers  zoals blijkt uit de resten van jachtkampementen die ze nalieten. Onder de huidige buitenwijken van Vlaardingen werd een meer permanente woonplaats aangetroffen van die zelfde 'Vlaardingen groep’. 
Deze nederzetting bestond uit enige huizen, is gedateerd tussen 2500 en 3000 voor Christus en gebouwd op een relatief hooggedeelte van een natuurlijke oeverwal van een karakteristieke zoetwatergetijdengeul.
(2)
 

Stroomrug. Zuidplaatje. Copyright HenkvandeGraaf/www.stockburo.nl

Beginnende stroomruggen aan het Zuidplaatje langs de Nieuwe Merwede.
Copyright HenkvandeGraaf/www.stockburo.nl


Naast de algemene archeologisch troep van scherven en botten en wat vuursteen zijn in de sterk humeuze sedimenten van de later dicht geslibde kreek, diverse houten constructies bewaard; met name van twijgen gevlochten visfuiken en palen waaraan vistuig bevestigd kon worden.
 

Steur

Tot in de twintigste eeuw kwam de steur voor in de Grote rivieren. Door overbevissing en bevuiling stierf deze  (door zijn caviaar kostbare) vissoort jammerlijk uit (red).

Uit botresten kan worden afgeleid dat ze veel visten (26 soorten vis waaronder steur) en aanzienlijke hoeveelheden bevers vingen. De botvondsten duiden ook de jacht op wild als wildzwijn en ree aan, maar ook blijkt dat ze reeds aan veeteelt (rund) deden. In de opgraving is duidelijk te zien hoe de woonplaats, na min of meer een honderd jaar bewoond te zijn geweest, geleidelijk 'smoort' in het alom oprukkende veen dat uiteindelijk alles overgroeit met een meters dik pakket.
 

De grote lijn van de ontwikkeling van West-Nederland is (sinds ruim tienduizend jaar) tot aan de huidige tijd en in absolute zin, de rijzende zeespiegel. 
Relatief werd deze beïnvloed door lokale klimaat invloeden (frequentie van stormvloeden) en geologische, regionale  bewegingen van de aardkorst. 
Zo ontstond er gedurende de laatste 10.000 jaren in het grensgebied van de stijgende Noordzee en het geleidelijk oplopende Pleistocene zand een soort dynamisch evenwicht.
Dichtbij de rivier en de estuaria was aanvoer van mineraal sediment (zand, silt en klei). Verder van de rivier af kon de vegetatie, via veenvorming de stijging  van de zee bijhouden. 
De kust lijn, die daarvoor regelmatig opgeschoven was tegen het zwak hellende Pleistocene zand (in horizontale richting), bleef daarbij min of meer stabiel.

Door schommelingen in het klimaat en door regelmatige verleggingen van de rivier en de getijdenstromen zijn er lokaal perioden waarbij veenvorming domineert en die, tot vlak bij de waterlopen, dikke pakken organisch materiaal afzet. Deze perioden werden afgewisseld door tijden waarin erosie toeneemt en geulen worden verlegd, verbreed of nieuw gevormd.


Oud Pleistoceen


In het Tiglien, een onderdeel van het oud-pleistoceen, werden door rivieren, klei en zandlagen afgezet die behoren tot de Formatie van Kedichem.
Deze rivieren overstroomden met enige regelmaat. Dicht bij de bedding was de stroomsnelheid van het water nog vrij hoog en kon alleen het zware zand naar de bodem zinken. Verder van de bedding af daalde de stroomsnelheid en kregen ook de fijne kleideeltjes de gelegenheid om te sedimenteren (red).


De schommelingen in intensiteit van de invloed van de relatieve zeespiegelstijging duidt men wel aan als transgressies (van de zee) en regressies.
Bij de eerste is de situatie meer gunstig voor erosie maar ook afzetting van minerale  sedimenten waarop later bewoning mogelijk is. In de rustiger perioden kan het veen zich meer uitbreiden. 
Het kwam er op neer dat, als de overstromingen langs de rivieren, geulen en kreken, al of niet tijdens stormvloeden, talrijker werden, er meer minerale sedimenten werden afgezet of dat er nieuwe geulen gevormd werden. Die draineerden het land en boden  bewoonbare  oeverwallen. Vervolgens smoorde de eens bewoonbare stukken land weer in het alles overgroeiend veen.
 

Zuidplaatje. HenkvandeGraaf/www.stockburo.nl

Uitgespoelde (erosie) wortels van wilgen (Salix alba) aan het Zuidplaatje
Copyright HenkvandeGraaf/www.stockburo.nl

Op de overgang tussen transgressie en regressie, als nieuwe geulen gezorgd hadden  voor bewoonbaar sediment, bereikbaar via open water, maar overstromingen minder talrijk en veenvorming nog niet te intensief, was de situatie voor bewoning het gunstigst.  In heel intensieve transgressie perioden konden grote delen van het veen  zelfs wegslaan zoals geschiedde gedurende de vroege middeleeuwen en vooral later toen ook de mens een rol ging spelen en het dynamisch evenwicht tussen stijgende zee en veenvorming verstoorde.

Ies Zonneveld. Copyright Jacques van der Neut.Vondsten als die in Vlaardingen zijn ook een tiental km zuidelijk langs geulen gedaan, aan de linkeroever van de Nieuwe Maas bij Hekelingen. Deze zijn iets later gedateerd. (3) Daar werden plantenresten vastgesteld als Hoornblad, (Ceratophyllum), Wolfspoot (Lycopus) en Torkruid (Oenanthe) en bomen als Els, Wilg en Es, Alnus glutinosa, Salix alba / fragilis, Fraxinus celsior). Niet ver van Vlaardingen werden ook resten van de (iets jongere) Klokbekercultuur gevonden in gelijke habitat. (4)

Van het daar op volgende Bronzen tijdperk (1900 - 800 BC) zijn, in contrast  met de wat hoger gelegen gronden in de omgeving (strandwallen en Pleistocene gronden), geen vondsten bekend binnen het zoete getijdengebied. 
Jagers en vissers zullen in die dagen het gebied wel eens bezocht (en bevaren), hebben, maar de hydrologische omstandigheden zullen te ongunstig zijn geweest voor permanente bewoning.

Volgende keer gaan we verder over de ijzertijd en de sleutel van de Nederlandse beschaving.

Reageer op dit artikel
 

Noot 1: (zie Louwe Kooijmans 1985, 1987, 2005, De Ridder 2000, Van Regteren  Altena et al. 1963,
Modderman 1953).
Noot 2: (zie Van Regteren Altena et al. 1963).
Noot 3: (zie Modderman 1953; Louwe Kooijmans 1987).
Noot 4: (1950 voor Christus  zie van Regteren  Altena et al. 1963)


Tekst: Ies Zonneveld.
Foto's Jacques van der Neut en Henk van de Graaf

Terug naar inhoudsopgave

Niets uit deze pagina mag worden gepubliceerd zonder toestemming van de auteur(s).
Ongevraagd gebruik van andermans beeldmateriaal is strafbaar.
2007 © Biesbosch.nu