Amateurarcheoloog Cees van der
Esch wroet al sinds zijn jeugd
in de bodem op zoek naar sporen
uit het verleden. Het Eiland van
Dordrecht en in het bijzonder de
Sliedrechtse Biesbosch hebben
hierbij zijn speciale aandacht.
Jarenlang deed hij verslag van
zijn opgravingen in het
tijdschrift 'Westerheem' van de landelijke
vereniging van de Archeologische
Werkgemeenschap Nederland, en het
regionale kwartaalblad 'Grondig Bekeken'
van de afdeling Lek-en Merwestreek.
In samenwerking met Biesbosch.nu
gaan we een deel van zijn werk
opnieuw publiceren. Zo krijgt u
een prachtig inkijkje in de
ontstaansgeschiedenis van de
Sliedrechtse Biesbosch; een
gebied vol tegenstrijdigheden en
met een niet mis te verstane
historie.
|
|
Dammen in de Bassekil
deel 1
Eeuwen oud rijshout in de polder Kort-
en Lang Ambacht in de Sliedrechtse
Biesbosch
Inleiding
In het voorjaar van 2000 zijn door
graafmachines, die in deze polder een
deel van de kunstmatige kreek achter de
boerderij van de familie Kadijk groeven,
twee lange houtsporen ontdekt. Het
graafwerk voor natuurontwikkeling is in
deze en de oostelijker gelegen polders
al enkele jaren bezig. Dit deel van de
nieuwe geul, die sinds enkele jaren is
aangesloten aan de Merwede, is echter
bewust gekozen; sinds de late 15de
eeuw lag hier een geducht stroomgat, de
“Bassekil”. Zo genoemd ter
onderscheiding van de iets oostelijker
gelegen geul, namelijk de “Hoogkil”
(stroomopwaarts dus iets hoger gelegen).
De strijd om deze beruchte watergang af
te dammen zou tenslotte 220 jaren duren.
De
graafmachines in ruste boven de
blootgelegde resten van de
Bassekildam.
Copyright Cees van der Esch |
Na de Sint Elisabethsvloed van 1421 en
de herstelpogingen daarna om de Grote
Waard te redden ten spijt, evolueerde
het overwegende polderland tot één in
stukken gesneden woest en drassig
landschap. Dijkbreuk op dijkbreuk
volgde.
Zo was van de noordelijk ringdijk van
Dordrecht tot Werkendam na enkele
decennia niet veel meer over. Forse
afwateringsgeulen drongen vanaf de
Merwede zuidwaarts het gehavende land
binnen. Minstens drie forse geulen
konden daardoor ontstaan. De grootste
ontstond door een reeds oude zwakke
plek, de Oude Wiel genaamd, tussen de
dorpen Houwininghen 1) en
Werkendam. De enorme geul werd in de 17de
en 18de eeuw de Grote Hel of
Westkil genoemd. Deze is in 1851 tot
rond 1890 vergraven tot wat nu Nieuwe
Merwede heet. Dordrecht heeft er alles
aan gedaan om de stroom, het
rivierwater, op de Merwede te houden, om
door middel van paalwerk en dammen de
oude situatie weer terug te krijgen.
Zelfs het breedste en sterkste
stroomgat, wat bij de Oude Wiel ontstaan
was, werd met paalwerk enigszins
afgesloten, niet voor niets de Grote Hel
genoemd.
|
Het stroombed van de Merwede
(noord is zuid) met geheel
rechts het stroomgat Oude Wiel.
Geheel links, tussen polder
Stededijk en Kort en lang
Ambacht in de reeds sterk
verzande Bassekil. In het midden
de Hoogkil.
Foto Henk van de Graaf
Copyright kaart Universiteit
Leiden, Bodel Nijhuis collectie
COLLBN port 20 N 88. |
Oorzaken wateroverlast en de gevolgen
Het te vele water op de Merwede ontstond
al in het eind van de 13de
eeuw door afdamming van de Maas bij
Hedikhuizen/ Heusden. De afdamming van
deze Romeins- middeleeuwse Maas was
alleen mogelijk doordat kennelijk in de
omgeving van Heusden de bedding sterk
aan het verzanden was. Hoewel er al een
bescheiden zijriviertje was, werd
sindsdien door het toenemende bovenwater
c.q. regenwater een maastak gevormd. Het
vele water door de nu volledig nieuw
gevormde Maas liep o.a. langs Veen en
Andel (nu Afgedamde Maas) richting
Woudrichem, om tenslotte in de nauwe
Merwede te worden geperst met alle
gevolgen van dien.
Een grote afleidingsrivier een stuk
benedenstrooms kon dan ook niet
uitblijven; de Grote Hel of Westkil, met
de overige geulen die in zuidelijke- en
zuidwestelijke richting ontstonden is
een natuurlijk gevolg. Het gevolg
daarvan was weer waterpeilverlaging en
verzanding op de Beneden Merwede,
waarbij het belang van de handel naar
Dordrecht (ook Rotterdam) in het geding
was. De ontstane afleidingsgeulen waren
voor het oude Dordrecht een doorn in het
oog en moesten zo snel mogelijk worden
gedicht.
Tegelijkertijd vreesde
Gorinchem voor de Alblasserwaard weer
wateroverlast door dijkbreuk, en in de
winter de kans op ijsdammen bij nauwe
plekken in de Boven Merwede. Gorinchem
wilde niets weten van het dichten van
geulen. Bovendien vond Gorinchem en
andere steden in het gewest Holland dat
Dordrecht misbruik maakte van diens
machtige positie door het al eeuwen
gehandhaafde stapelrecht. Door Dordrecht
letterlijk te omzeilen zouden de andere
steden meer profijt kunnen hebben door
de handel. Maar ook de graven van
Holland profiteerden van het aan
Dordrecht geschonken stapelrecht met het
tolsysteem.
Vele rapporten verschenen
sinds de 16de eeuw over de
moeilijke waterstaatkundige toestand,
waarbij Dordrecht bij de Staten van
Holland steeds aandrong op dichting van
de geulen. De tweede afleidingsgeul
betreft de Hooghkil, van veel minder
betekenis.
|
|
Het stroombed van de Merwede (of
wat daarvan over is).
Rechtsboven de Bassekille. Het
is op deze kaart goed zichtbaar
dat de rivier de Merwede zijn
stroombed aan het verleggen was.
Grote zandbanken blokkeren de
doorgang (rechts in het midden
langs de dijk) naar Dordrecht.
Aan de linkerkant ligt nog de
hoger stroomopwaarts gelegen
Hoogkille.
Foto Henk van de Graaf
Copyright kaart Universiteit
Leiden, Bodel Nijhuis collectie
COLLBN port 53 N 4. |
De derde was de beruchte Bassekil, die zeer veel water van de
Merwede afzoog en die via een brede geul
zijn weg zocht richting het latere
Hollandsch Diep. De Bassekil werd door
de stadsregering van Dordrecht reeds in
1531 door paalwerk gedicht, evenals
versterking van de oever van (polder)
Stededijk. Dat is waarschijnlijk niet
lang zo gebleven; de mannen aan de kant
van de Alblasserwaard zouden de natuur
wel een handje hebben geholpen.
In 1592 werd uiteindelijk door de
Rekenkamer van Holland aan Dordrecht en
Rotterdam toestemming verleend voor
verdere dichting. Doch het werk aan de
Bassekil werd niet voltooid.
Waarschijnlijk door felle tegenwerking
van Gorinchem, bovendien betrof het een
sterk stromend gat. Waarschijnlijk bleef
een half gelegde dam al dan niet
moedwillig vernield door tegenstanders,
zo vele tientallen jaren liggen.
De waterstaatingenieur L.F. Teixeira De
Mattos 2) noemt in zijn
verhandeling uit 1936 vervolgens het
jaar 1727. Daarbij noteert hij, dat
Dordrecht toestemming van de Staten van
Holland kreeg om het werk voort te
zetten. In de tussenliggende 135 jaar
zou ongetwijfeld weer gewerkt zijn aan
de dam, wat zou blijken aan de datering
van houtmonsters uit een restant ervan.
De in 1727 voltooide dam werd vervolgens
door ijsgang in de winter van 1728 –
1729 weer vernield.
Teixeira De Mattos spreekt niet van twee
gelegde dammen, maar die zijn er wel
degelijk geweest. Tijdens de waarneming
in juni 2000 bleek zich circa 75 meter
zuidelijker een tweede dam te bevinden,
die minder sterk werd uitgevoerd.
Omstreeks 1730 zou deze binnenste
gelegen dam gelegd zijn en
volgens de datering van het houtwerk.
Ook uit de rapporten zou blijken, dat
Dordrecht de dam weer hersteld heeft.
Echter in 1745 raakte de Bassekil weer
open door Gorinchem en de betrokken
Dijkscolleges van de Alblasserwaard die
vreesden voor dijkbreuk aan hun zijde.
Bovengenoemde colleges en de Graaf van Horne (Heer van Altena) streden op meer
fronten om het gelijk aan hun zijde te
krijgen. Bijvoorbeeld het grote werk,
waarbij honderden palen in een zandige
bodem van de Grote Hel c.q. Oude Wiel in
een gevorderd stadium was gekomen, moest
in 1594 worden gestaakt. Uiteindelijk na
het opwerpen van een nieuwe dam, als
tweede dam sinds 1730, werd de Bassekil
in 1752 definitief gedicht ondanks zware
protesten van de zijde van Gorinchem.
Jan Koolen 3) citeert in
“Dordrecht stad in de ruimte” de
landmeter Velzen uit 1748: (..)
“eindelijk is in ’t jaar 1745 een gat
gekomen in de Bassekil, niet buyten
presumptie dat menschen handen daartoe
geholpen hebben; aangezien de Verzoeken
en Pooginghen welke men gedaan heeft om
speciaal de Kil weder open te hebben,
met een ongelooflyken aandrang zyn
geschied”. Ook verder meldt Velzen van
(..) “steenen rapen, om my met de aller
uitterste onbescheidenheid en bitterheid
naar ’t hoofd te werpen (..)”. De
persoon is Justus van den Burchgraaf.
Hij is het ook die via een tweede
tractaatje in 1747 zich heeft willen
wreken op Velzen met “de bitterste
lasteringen, die zyn verbolgen gemoed
heeft kunnen by een haalen; dog op een
zo ongelukkige wyze, dat verstandige en
ordentelyke menschen mij hebben
afgeraaden van daar op te antwoorden”.
Koolen gaat uitvoering in op de
problematiek van de hele regio om de
hoge rivierwaterafvoer op te lossen. De
waterbouwkundige aanpassingen waren een
langdurig onderwerp van forse polemiek.
Men moet niet vergeten, dat de kwestie
een zeer groot gebied bestreek die de
hele noordoosthoek van de Biesbosch
omvatte en werk gaf aan zeer velen.
Waterbouwkundigen en landmeters maakten
er naam mee. Cruquius”, Bolstra, Velzen,
De Vries, Van Nispen, ’s Gravensande,
Blanken, e.a. leven voort in de strijd
tegen het water.
De Bassekil was slechts
een onderdeel(tje).
Wordt vervolgd
Cees van der Esch
Papendrecht, 2010
Dit
artikel is de bijgewerkte versie van het
originele artikel.
Het is aangevuld en/of gewijzigd in verband met
nieuwe inzichten en/of gegevens.
|