De Tielse kroniek
(Een tijdsbeeld in schrift)
(Deel 6
Ooggetuigenverslagen)
Henk van de Graaf
De kroniek
In
de stad Tiel ligt een document, een oude kroniek uit de 15de
en 16de eeuw. De Tielse kroniek. Na de vertaling in 1978
vanuit het Latijns naar het moderne Nederlands kan iedereen
kennis nemen van de inhoud van dit unieke document.
Beschrijvingen uit eerste hand van stormvloeden, epidemieën,
(stads)branden, dijkdoorbraken en andere zaken maken dat de
kroniek soms leest als een spannend boek. Hoewel veel van de gebeurtenissen gesitueerd zijn in de
omgeving van de dorpen Tiel en IJzendoorn aan de rivier de
Waal, moeten de bewoners van de dorpen rond De Biesbosch
regelmatig hetzelfde hebben doorstaan. In een zestal
artikelen zullen we aan de hand van de kroniek trachten u
een beeld te geven van de strijd tegen de elementen die de
16de-eeuwse 'riviermensen' bijna dagelijks bezig hield. In
dit zesde en laatste deel komt de schrijver met informatie
uit eerste hand.
Zie ook de delen:
1)
Hoe het begon.
2)
De kroniek.
3)
De auteur.
4)
De verhalen tot 1421.
5)
De verhalen rond 1421.
De
Tielse kroniek (deel
6: ooggetuigenverslag)
Een
geschiedenis van de lage landen van de volksverhuizingen tot
het midden van de vijftiende eeuw met een vervolg over de
jaren 1552 - 1566.
'In dit laatste en
intrigerende deel
komt de anonieme schrijver van de Tielse kroniek vertellen over een aantal gebeurtenissen die hij zelf van
nabij heeft meegemaakt.
De in detail beschreven gebeurtenissen geven een dramatisch
inkijkje in wat stormvloeden destijds met mens en have deed.
Unieke verslagen van de strijd tegen het water. Let wel, het
gaat hier om ooggetuigenverslagen uit de 15de eeuw.
846 Op woensdag
na Sint Agaath (11 februari) was het water in de rivieren
(Waal, Rijn en Maas) zo erg gewassen en gestegen omdat
stroomafwaarts de doorstroming belemmerd werd door het
kruien en ophopen van ijsschotsen. Hierdoor brak in Huissen
op twee plaatsen de dijk door en het binnenstromende
Rijnwater zette de hele Betuwe blank. Oorzaak van de enorme
schade en reden voor het jammerlijk geweeklaag was het
volgende. Toen de dijk net doorgebroken was en het water
binnenstroomde, vroor het zeer streng en stond er een harde
ijskoude oostenwind, zodat het water overal dichtvroor ook
al stroomde het. Hierdoor zijn in verscheidene akkergebieden
huizen en gebouwen onder water komen te staan. En omdat die
vloed met de ontzettende vorst de mensen onverwachts en te
snel overviel, en omdat het water door bevriezing niet
direct stroomafwaarts wegliep, maar als het ware werd
tegengehouden en overal bleef staan, verdween zo in tal van
huizen de in schuren opgeslagen oogst en het groot- en
kleinvee onder water. Ook klommen de mensen op de daken van
hun huizen om te voorkomen dat ze zouden verdrinken en
bleven er verstoken van hulp zitten. Vanwege de zware
ijsgang immers kon niemand hun te hulp komen, aangezien
boten onbruikbaar waren. De mensen die te lang in het water
waren gebleven om hun vee te redden trof een allerellendigst
lot: nadat ze het vee in veiligheid hadden kunnen brengen,
klommen ze op het hoogste punt van hun huis en op de daken.
Daar zaten ze drie dagen zonder hulp. Sommigen kwamen om van
de kou, anderen van de honger. Weer anderen werden nog
levend opgehaald, maar waren daarna ernstig ziek. Hij die
dit verzamelde en neerschreef heeft die jammerlijke ellende
aanschouwd; hij had tijdelijk, maar niet zo lang, met deze
misère te maken; want zodra hij het binnenstromende water
zag aankomen, spoedde hij zich met zijn familie uit zijn
huis naar hoger gelegen gebieden en wist zich zo in
veiligheid te stellen. Twee dagen na de overstroming immers
stond het water in huis zes voet hoog. Hij zag dus al die
ellende, zag mensen die levend van hun huis gehaald waren,
maar ook zo door kou waren bevangen dat met bevroren tenen
van hun voeten en vingers van hun handen moest afzetten.
Kortom deze ellende was zo onbeschrijfelijk dat het aan
buitenstaanders niet goed duidelijk te maken is.
849 In
1437 blokkeerde ijsgang de Waal, waardoor het water zo hoog
opgestuwd werd dat de Waaldijk in de Nederbetuwe tussen de
stad Tiel en het dorp IJzendoorn op drie verschillende
plaatsen doorbrak.
De ijsberg te Ochten,
in de Neder-Betuwe, Januari 1785.
Copyright
Atlas van Stolk |
850
Gedurende de quatertemperdagen na Sint Lucia (18-21
december) in 1437 was er door zeer veel ijsgang zo'n hoge
waterstand dat de dorpelingen in IJzendoorn gezamenlijk,
zowel mannen als vrouwen, jong en oud, edelen zowel als
niet-edelen, de gehele dag en nacht druk in de weer waren op
de dijken. Daar en ook op vele plaatsen elders steeg het
water tot een hoogte van twee voet boven de hoogste dijken;
zij verhoogden met al hun krachten de dijk met modder, stro
en leem in de vorm van een klein dijkje, wel 200 roeden of
meer lang. Zo is voorkomen dat het water eroverheen liep en
binnendrong. Dit dijkje werd namelijk door de strenge vorst
hard, zodat het als een [ gewone] dijk vast op zijn plaats
bleef. Anders had dat niet kunnen blijven staan.
Uiteindelijk brak aan de overkant van de Waal in Leeuwen de
tegenoverliggende dijk door en aldus is het water enigszins
gezakt. Zo bleef toen door goddelijke bescherming de dijk
van de Betuwe intact zonder doorbraken of enige schade. Hij
die dit werkje samenstelde en schreef was te IJzendoorn bij
dat werk aanwezig en stond bijna de gehele dag en nacht tot
aan zijn knieën in het water te zwoegen met laarzen aan.
Zijn kleren waren bevroren omdat hij tussentijds het werk
niet kon verlaten om ze te laten ontdooien. Ook de Tielenaren hebben zich in deze tijd in verband met de hoge
waterstand zeer veel inspanningen voor hun dijken getroost,
maar beschermd door de goddelijke barmhartigheid hielden ze
de dijken heel en onbeschadigd. De dag dat de inspanning
werd geleverd was de dag vóór Thomas (20 december). Zo
konden ze, vermoeid door het zeer vele werk in het water,
uitrusten en in blijde stemming bijkomen van de
inspanningen.
851 In
1438 was er omstreeks Pontianus (± 14 januari) weer zo'n
hoge waterstand dat de Waaldijk van de Nederbetuwe tussen de
stad Tiel en het dorp IJzendoorn op zeven verschillende
plaatsen doorbrak. In het dorp Ooij (noot, gemeente Echteld)
zaten twee echtelieden, gevlucht voor de vloed, met hun geld
en vee op een stukje dijk waar aan beide kanten (namelijk
beneden en boven) een verschrikkelijk sterke stroming stond.
Omdat die mensen daar in zulke penibele en gevaarlijke
omstandigheden verkeerden, kregen de inwoners van IJzendoorn
medelijden met hen en haastten zich hen met een boot te
bevrijden. Ze deden dat met een boot die men sweenbals
(noot, een soort vissersboot) noemt en ze wilde hen
binnendijks tegen de stroom in bevrijden. Kortom, de
schrijver van dit werkje heeft dit gezien, want hij was zelf
met de anderen in de boot toen ze wilden uitvaren. De
anderen stuurden hem echter weg en voegden hem toe dat hij op de
boot niet van nut kon zijn en maar moest vertrekken om op
zijn penneveren te letten. Kortom, negen of tien man stapten
in de boot en gingen aan de slag. Maar het zat hun niet mee,
want na korte tijd geraakten ze acuut in de stroming van het
grote dijkgat. Er stonden daar wilgen op een rij achter
elkaar geplant en aan die wilgen hadden ze steun: ze trokken
zich met de boot van de ene naar de andere wilg langzaam
dichterbij, maar hun inspanning had nauwelijks of helemaal
geen resultaat. Op een gegeven moment immers kwamen ze met
hun boot bij de plaats waar in de rij wilgen er één ontbrak.
omdat die ontworteld was, zodat ze zich niet meer dichterbij
konden trekken. Tegen hun wil wierpen de sterke stroming en
de watervloed hen terug en de boot sloeg om. Ze gingen
allemaal onder, behalve één die zich nog aan een wilg opzij
van de boot wist vast te houden en de boot kon verlaten. Hij
klom in de wilg en zat er een dag en een nacht bovenin.
Toevallig was er op dat moment een klein bootje in de
stroming en de mensen in dat bootje brachten enkele van de
drenkelingen, twee of drie die halfdood waren, weer aan
land. Dit alles zag de schrijver van dit boek. De volgende
dag kwamen mensen uit IJzendoorn met een bootje de stroom op
om degene die in de wilg zat te redden. Met gevaar voor zijn
leven klom de man die in de wilg zat naar beneden en wierp
zich onder bescherming van Gods barmhartigheid in het water.
Zij die in de boot stonden te wachten visten hem op en hesen
hem in de boot: zo is hij gered en aan land gebracht. Twee
dagen later tenslotte hebben Tielse schippers die in dit
werk bedreven waren zich voorzien van twee goed uitgeruste
boten; ze kwamen over de Waal en haalden de twee die op het
stukje dijk zaten eraf en zo zijn ze gered.
------------------------------ |
Dit
was het laatste deel van de serie over de oude Tielse
kroniek. Ondanks de kleine 600 jaar verschil met de huidige
tijd kan er geconcludeerd worden dat er opvallend veel
overeenkomsten zijn. Zo worden er een aantal extreme
weersomstandigheden beschreven die ook tegenwoordig
voorkomen. De strijd tegen het water is ook nog steeds
actueel. Denk aan de jaren negentig toen in de polders uit
hetzelfde gebied dat in de kroniek wordt beschreven veel
mensen werden geëvacueerd in verband met het hoge water.
In de stukken
die ik aanvullend op de Tielse kroniek heb gelezen denken
verschillende deskundigen dat de naam van de schrijver ooit
nog wel eens bekend zal worden.
Hoe dan ook, het was een plezier om in deze geschiedenis te
duiken. De grootste credits echter gaan naar de schrijvers
en vertalers van de Kroniek, Jan Kuys, Leontien de Leeuw,
Valentijn Paquay en Remi van Schaik. Via antiquariaten is
het boek nog wel te verkrijgen.
Het is moeilijk in te schatten of veel mensen plezier hebben
beleeft aan deze serie. Daarom zou ik graag weten of u één of meerdere artikelen gelezen heeft. Zo kan ik
inschatten of het zinvol is een nieuw project te gaan
publiceren.
Bij voorbaat dank.
Henk van de Graaf
Reageer op dit artikel
Tekst: Henk van de Graaf
Bronnen: De Tielse kroniek, Jan Kuys, Leontien de Leeuw,
Valentijn Paquay en Remi van Schaik, Uitgeverij Verloren, 1983.
Afbeeldingen: Copyright
Atlas van Stolk
|
|