Spindotter
Door Jacques van der Neut
Voor de spindotter is vervoer over
water de juiste weg. Dotterbloemen horen bij het Hollandse
polderlandschap. Op plaatsen waar ze talrijk voorkomt, wordt het
beeld vanaf half april tot half mei door een gele waas overheerst.
Een grandioos gezicht.
Dotterbloemen
behoren tot de Ranonkelfamilie. Het aantal soorten van deze familie
is aanzienlijk; ongeveer drie- tot vierduizend. De dotterbladeren
zijn donkergroen, zwak glanzend en niervormig. De bladranden zijn
soms ondiep gezaagd of gekarteld. Opvallend zijn de intens,
dooiergele bloemen, die vanwege het overvloedige stuifmeel door veel
insecten worden bezocht. Aan de voet van de stampers wordt bovendien
nectar afgescheiden. Micropterix calthella, een fatsoenlijke
Nederlandse naam voor dit minuscule vlindertje ontbreekt helaas, is
een geregelde bezoeker. Het grijsbruine motje, met een
vleugelspanwijdte van amper een centimeter, zouden we misschien wel
dottermotje kunnen noemen. Dotters vinden we gewoonlijk in de buurt
van het water. Dus ook in de Biesbosch; eens een weergaloos
zoetwatergetijdengebied. In die glorietijd hulden velden
dotterbloemen de Biesbosch in een oneindig, geel gewaad.
Ieder voorjaar tientallen, honderden nee, duizenden dotters. Om van
te duizelen. Opkomend water onttrok ze aan het gezicht. Onder water
groeiden en bloeiden ze echter verder. Door het aanleggen van de
Haringvlietsluizen (tussen Hellevoetsluis en Stellendam) in het
kader van de Deltawerken, veranderde het karakter van de eens zo
dynamische Biesbosch.
Bij de ingebruikname van de gigantische
waterkering (november 1970) verstomde de hartslag van de Biesbosch.
Door het grotendeels verdwijnen van de getijdenwerking en de
rietcultuur is dŕt overweldigende dotterfestijn verleden tijd. De
dotters zijn natuurlijk niet uit de Biesbosch verdwenen.
Integendeel. Plaatselijk komt ze nog in grote dichtheden voor.
Op
buitendijkse groeiplaatsen vinden we de spindotter, een vorm die aan
sterk wisselende waterhoogten is aangepast. De spindotter is forser
dan de gewone dotterbloem en heeft in het stengelstuk één of meer
elleboogvormige knikken met dikke, massieve stengelknoppen. Hierin
ontwikkelen zich bladrozetjes, die uiteindelijk in spinvormige
wortelkluwens veranderen. ’s Zomers vallen de stengels van de
spindotter om en vergaan, waardoor de ‘dotterspinnen’ vrijkomen en
door het water worden verspreid. Voor de spindotter is vervoer over
water de juiste weg.
Groeien in getijdengebieden is
(over)leven in uitersten. Het ene moment verzuip je bijna en zo sta
je weer op het droge. In zo’n extreme omgeving zijn
overlevingskansen voor kiemplanten nihil. Dotterspinnen zijn in
feite kant-en-klare, jonge plantjes waarmee de spindotter zichzelf
‘stekt’ en het probleem van de kieming dus omzeilt.
Jacques van der Neut
Boswachter bij het Staatsbosbeheer |