Roeien
met de riemen die je hebt
André Meeusen
In de oorlog dook mijn opa met het schip
de Maria onder in de Biesbosch. Met zijn
familie en een aantal andere schepen
bracht hij daar ruim een half jaar door.
Met een klein groepje mensen zaten ze op
een kluitje bijeen onder de spanning van
mogelijke ontdekking. Mijn opa vertelde
mij zijn verhaal.
“Begin juni 1944 schoven we met vier
schepen de wirwar van de Biesbosch
binnen. We gingen liggen aan de
Catharinapolder. Al snel zetten we een
systeem op om aan voedsel te komen. We
hadden schipperspasjes waarmee we
distributiebonnen konden krijgen. Eens
in de veertien dagen haalden we in
Dordrecht bonnen en deden daar gelijk
boodschappen. Om ons rantsoen aan te
vullen, werkten we op het land bij twee
boeren in de omgeving, Visscher en Goes.
We hielpen ze met oogsten en dorsen, en
we leerden koeien melken. We sloten een
molentje aan op de hulpmotor om koolzaad
te persen. We maakten onze eigen zeep,
van suikerbieten kookten we stroop en
met wat primitief gereedschap – een
groot blik en een houten plankje met
gaten erin – karnden we melk.
In
de Biesbosch zelf was weinig voedzaams
te vinden. Er zat een kooiker in een
nabijgelegen kreek waar we eendenvlees
haalden. Meer naar het oosten zaten wat
boeren die aardappels en appels
verbouwden. We maakten een zeiltje voor
op de roeiboot om door de Biesbosch naar
het oosten te zeilen. Voor drinkwater
roeiden we naar de Ottersluis waar we
het water in vaten uit de waterleiding
tapten. Daar waren we een hele dag mee
bezig.
Boer Visscher had een lekke kano die we
naar boord sleepten en oplapten. Als
peddels gebruikten we stokken met een
stuk blik eraan vast. Daarmee maakten we
verkenningstochten door het gebied. Al
gauw kenden we iedere vaargeul op ons
duimpje.
Na Dolle Dinsdag liep de Biesbosch vol
met schepen. We besloten dieper de
biezen in te trekken, naar een kreek
achter de Catharina Plaatjes, bij het
Gat van de Buisjes. Het was een steeds
smaller wordende geul tussen het riet,
die bij laag water droogviel. Aan
weerskanten bevonden zich rietheuvels
die een goede camouflage boden.
Hemelsbreed was het 500 meter verder,
maar we moesten er een half uur voor
rondvaren.
De stuurhut van een van de schepen stak
te hoog boven de rietheuvels uit dus die
braken we af. De andere stuurhutten
camoufleerden we met riet. Voor de boeg
spanden we een touw waar we riet langs
hingen, zodat de schepen van een afstand
nauwelijks zichtbaar waren.
Op een dag waren we er op uit toen we
plotseling een roeiboot vol met Duitsers
recht op ons af zagen komen. Ze stonden
te wenken dat we dichterbij moesten
komen. Wij deden alsof we aan het vissen
waren. ‘Ich hab leider nichts
gefangen heute’, zei ik in mijn
beste Duits. Ze bleken verdwaald te zijn
en wilden de weg naar Dordrecht weten.
Dat was een pak van mijn hart. Ik legde
ze netjes uit hoe ze daar moesten komen.
Ik waarschuwde zelfs dat ze uit het
zicht van de zuidoever moesten blijven
omdat daar Poolse troepen rondliepen. De
hoofdmoot was dat we ze kwijt raakten,
en dat ze niet richting de schepen
gingen. In het kamp hadden ze ook in de
zenuwen gezeten, want ze hadden Duits
horen praten.
Met boer Visscher spraken we een
alarmsignaal af. Als er een wit hemd
langs de schuur hing dan was er iets
belangrijks en moest er iemand komen.
Een rode lap betekende dat er gevaar was
en we weg moesten blijven. Dicht bij het
schip richtten we een uitkijkpost in.
De beschietingen vanuit de lucht werden
steeds heviger. Meestal schoten ze op
schepen op breed water, maar nu werden
zelfs de schepen in de Biesbosch het
doelwit. We besloten om in een
rietheuvel een schuilkelder te maken. De
zenuwen speelden in die dagen steeds
meer op. Ieder vliegtuig keken we
wantrouwend na en we renden regelmatig
naar de schuilkelder. Een paar keer was
er erg hoog water en staken de schepen
boven het riet uit. Op mistige dagen
durfden we bijna geen adem te halen want
dan dringt het geluid ver door.
Op
een dag hing bij boer Visscher
plotseling de rode vlag. Duitsers waren
de Biesbosch aan het afgrazen en namen
spek en ander voedsel van de boeren in
beslag. Hun motorbootje was aan de grond
gevaren en nu bleven ze de hele dag bij
Visscher zitten. Het kamp leefde onder
hoogspanning maar we werden niet
ontdekt. Niet ver bij ons vandaan vonden
ze wel een paar schepen, in het sluisje
bij Werkendam. Ze gooiden een bom op de
schepen en brachten ze tot zinken.
We legden een voorraad levensmiddelen
aan voor het geval we in isolement
zouden raken. In de ruimen legden we
aardappelen, appels, peren, uien, tarwe
en verschillende koolsoorten. We
ontdekten dat er bij iemand op de
Vischplaat karnemelk en eenden te
krijgen waren. Ook was er iemand met een
hele voorraad gist. Daar sloegen we een
paar kilo van in. Kort daarop was het
inderdaad gedaan met het boodschappen
doen. De Nieuwe Merwede werd tot grens
verklaard van het in staat van beleg
verkerende gebied. We waren voorlopig
aangewezen op onze voorraden.”
Copyright: foto's André Meeusen -
Illustraties Tali Farchi. |