|
Smalbladige schietwilg
met zijn soms rode twijgen, kraakwilg met zijn
onbehaarde bladonderkant, amandelwilg met zijn
oranjebruine schilferende bast, Duitse dot -
allemaal vrouwen, meestal aan het water - , katwilg
met heel lang en smal blad en bittere wilg zijn de
“griendwilgen”.
De breedbladige laurierwilg,
grauwe – en geoorde wilg zijn meer 'moeraswilgen'.
De bos- of waterwilg en de kruipwilg staan apart. |
De boswilg is goed te herkennen aan
zijn ronde knoppen of later aan zijn appelboomachtig blad
.Als bijzonderheid heeft hij nog, dat hij voor zijn
voortplanting niet gepoot maar gezaaid moet worden.
De meeste soorten leven enige
tientallen jaren. Hoe hoger de boom, hoe langer hij leeft.
De schietwilgen met hun majestueuze kruinen kunnen wel 100
jaar oud worden. Kruipwilgen ook, wat je niet zou verwachten
van zo’n nietige struik.
Wilgen zijn tweehuizig:
vrouwelijke katjes, groengrijs en staand en warm- gele
hangende mannelijke katjes groeien aan verschillende bomen.
In de Biesbosch zullen we eerst
die soorten zien bloeien, die hun bladeren pas na die bloei
zullen ontvouwen. De boswilg met zijn dikke wollige hardgele
katjes is al heel vroeg in het jaar als eerste in bloei. Dat
is een uitkomst voor zojuist uit hun winterslaap ontwaakte
hommels en bijen, die voor hun kroost het eiwitrijke
stuifmeel van de mannelijke katjes nodig hebben en de nectar
uit de vrouwelijke katjes goed kunnen gebruiken voor hun
eigen energievoorziening.
Eén zo’n katje is eigenlijk een
verzameling eenvoudig gebouwde bloemetjes. Ze hebben geen
bloemdek, maar alleen 1, 2 of soms 3 (amandelwilg) of
5 (laurierwilg) meeldraden. Gelukkig kun je die wilgen ook
herkennen aan eerdergenoemde verschijnselen.
Wilgen hebben in het leven van
mensen altijd al een belangrijke rol gespeeld. Ze groeien
snel en verschaften de mens in het verleden een hoge
opbrengst aan hout. Zeker tot 1930 werd alle hout gebruikt.
Door de soepelheid van de twijgen kon er vlechtwerk van
gemaakt : bijvoorbeeld manden van allerlei soort. Waar
moesten anders in het eerste kwart van de vorige eeuw
aardappels, graan, eieren, bollen wol en veel meer in worden
vervoerd? Dikkere takken werden gebruikt bij zinkstukken-
stevige ondergrond van onze dijken - , dienden voor
gereedschapsstelen, afrasterpalen en als geriefhout voor de
boer. De meest buigzame takken o.a. van de katwilg werden
gelegd rond tonnen, waarin boter of vis moest bewaard.
|
Uit oude schietwilgen maakte
men klompen, die lichter en minder wateraantrekkend waren
dan die gemaakt uit populierenhout. Tenslotte kwam het
dunste, het rijshout, terecht in vuurtjes onder in aanbouw
zijnde boten of als brandhout in de kachels van de boeren.
Niet voor niets heet ons land Holland = houtland!
Van een ander soort belang voor de mens zijn de bast
en de bladeren. |
Ze bevatten salicylzuur
en werden tot de tweede wereldoorlog als grondstof voor
aspirine gebruikt. Ook nu nog wordt wilgenbast door de
alternatieve geneeskunde veelvuldig aangewend. Met een
stukje bast kan men zijn likdoorn en wratten doen
verdwijnen. Een bever éét die bast en de populierenhaan, een
insect, heeft het salicylzuur uit de bast zelfs nodig voor
het aanmaken van een sterk ruikende stof die hij als
afweermiddel uitscheidt.
Een fascinerende rups, wel 8 cm
lang, vingerdik, roze en ruikend naar azijnzuur leeft 2 a 3
jaar in en van het hout van oude wilgen. Na die tijd moet
hij ergens op een geschikte plek in de grond verpoppen om
tenslotte te voorschijn te komen als wilgenhoutvlinder, een
grote grijze mot, die vliegt in de voorzomer. Als destijds
de Romeinen de rupsen te pakken kregen, werden ze als
delicatesse aan hun banketten opgedist.
Hoe zal de toekomst van de oude
grienden er uit zien nu na afsluiting van het Haringvliet in
1970 flora en fauna gestaag veranderen?
In schietwilgenbos, wat je nu
al ziet, wisselen humus en sliblaagjes elkaar af, want ‘s
winters kunnen flinke overstromingen nogal eens voorkomen.
Doordat bij de humusafbraak veel stikstofverbindingen
vrijkomen, dacht men dat de ondergroei vooral uit
brandnetels, immers stikstofminnende planten, zou gaan
bestaan. Het blijkt anders te zijn. Velden grote
springbalsemien geven ‘s zomers kleur aan het wilgenbos;
blauw glidkruid, breedbladige wespenorchis en groot
heksenkruid zijn er te zien. Verwachte elzen, essen en ruwe
berken zijn (nog) niet verschenen; een enkele meidoorn
slechts .Zo blijkt dat de mens wel in zekere zin ons
landschap kan “maken”, maar zijn voorspelling hoe de natuur
zich uiteindelijk zal ontwikkelen, komt nooit precies uit.
|