De geschiedenis van
een estuarium
(en de uitvinding van de sleutel van de
Nederlandse beschaving)
Deel 6:
Baggeren
|
Toen de reeds
vroeg ingepolderde Grote Waard dan ook begin 15
eeuw herhaaldelijk werd geplaagd door
stormvloedrampen, twee daarvan op St
Elizabethsdag (18 November, zie Romein
1961)) met tussen pozen van slechts enige jaren,
de laatste in 1421 begint ondanks herhaalde
pogingen tot herstel, de definitieve ondergang.
Uit de felle reacties van kroniek schrijvers en
dramatisering van het wegvallen van het hart
uit een zo welvarend lid van de bonte
verzameling van Europese Graafschappen, Hertog-
en vorstendommen en wat grotere landen, blijkt
hoe hoog de waardering was geworden voor de uit
het zoetwatergebied voortgekomen technische en
politieke ontwikkeling.
De toename van de techniek van dijkenbouw en
drainage maakte dat de verworvenheden dank zij
het Zoetwatergetijdenkarakter, nu ook in het
zilte estuarium en ook zelfs in de lage te
bemalen (klei op) veen gebieden er omheen,
konden worden toegepast. Tegelijk werd juist het
oorspronkelijk Zoetwatergetijdengebied het
zwaarst getroffen door de nadelen van de
drainage, de ongenuanceerde ingezet via die
klepduiker, die we eerder terecht de ”sleutel
van de Hollandse beschaving” noemden.
|
Stenen
duiker door de dijk van Polder Maltha/Ruigt
of Reugt.
Copyright HenkvandeGraaf/www.stockburo.nl |
Hoewel het verval
in werkelijkheid vermoedelijk niet in enkele
dagen plaats vond zoals de traditie wil, maar
meer een geleidelijk proces was met meer
(terug)vallen dan op staan (zie Cleveringa et
al. 2004, Hendriks et al. 2004), noodde de
ondergang van zo een beroemd gebied tot de reeds
vermelde dramatisering en overdrijving (zie o.a. Van Someren 1841.
Het positieve van
de onherstelbare ondergang was dat het zoete
estuarium, dat dank zij zijn eigen potenties
zich zelf als natuurlijk landschap nagenoeg
geheel had gedenatureerd tot akkers en urbane
gebieden, zich lokaal weer van voren af aan kon
gaan ontwikkelen. Zo herleefde in de Biesbosch
op aanzienlijke schaal de processen en stadia
van het natuurlijke zoetwater estuariummilieu,
die nog slechts op beperkte schaal langs oude
Maas en Merwede in stand waren gebleven. De mens
eiste daarbij echter naast de natuurlijke
factoren een aanzienlijke rol op. Aanvankelijk
ontstond zo, gedwongen door de overmacht van de
natuur en de lessen uit het verleden, een
geleidelijk, bijna “duurzaam" proces van een
ontwikkelend zoet estuarien landschap.
In de beginfasen
is er nog het relatief simpele oogsten van
natuurlijke hulpbronnen als biezen (waaraan het
gebied zijn naam ontleent) en vooral visserij en
jacht, zij het ook al met geperfectioneerde
methoden als de uitvinding van de
beroemde eendenkooi die in inventiviteit niet
onderdoet voor de klepduiker. De rietcultuur op
begreppelde rietgorzen, maar bovenal de
hakgriend cultuur met bekaden
grienden gedraineerd via de aloude klepduiker
(in honderden exemplaren) zijn voorbeelden van
een DUURZAAM arbeidsintensief gebruik van
natuurlijke hulpbronnen waar mens en natuur
elkaar aanvullen als basis van een destijds,
hoogwaardige productie.
De natuurlijk processen van landgroei, inklinking
en opslibbing onder dagelijkse (tot wekelijkse)
directe invloed van het getij, horend bij een
estuarium uitmondend in een relatief stijgende
zee blijven daarbij intact. De oudere grienden
met rijpere bodem wisselden af, al naar de
economische toestand dat stimuleerde, met laag
bekaden graspolders die in het
pre-kunstmesttijdperk zeer gewilde waren voor
vetweiderij en winning van hooi als energie
basis voor het paard, de voornaamste trekkracht
in die dagen. De vruchtbaarheid werd immers
gehandhaafd door overspoeling met rivierwater in
het winter halfjaar.
De griend cultuur
die op hoogwaardige producten als hoepelhout
voor (haring)vaten en allerlei geriefhout voor
gebruik in land- en tuinbouw was ingesteld,
harmonieerde via het bijproduct rijshout, met de
karakteristieke zoetwatergetijdenindustrie als
baggeraars en bouwers van dijken, de voorzetting
van de ingenieuze uitvinding van de klepduiker
waar het allemaal mee begon. Vooral na de rampen
van de Elizabethsvloeden groeide die
bedrijvigheid uit tot de top van de
“Worldwide, Dredge and, Drain” industrie,
waarvan de aannemers zich vestigden langst de
randen van de voormalige Zuid-Hollands
waard zoals in Sliedrecht, Papendrecht,
Werkendam, Hardinxveld, Geertruidenberg,
Drimmelen en Zwaluwe.
Er is
nog een bloeiende scheepvaartindustrie
langs de rivieren. Daar waar het
allemaal begon.
Hier het baggervaartuig Oranje aan de
werf De Merwede in
Hardinxveld-Giessendam.
Copyright
HenkvandeGraaf/www.stockburo.nl |
Ze zijn veelal opgekomen van uit de
griendcultuur waar het dagelijks werk van
begreppelen, bekaden, de plaats van de
klepduikers uitdokteren en aanleggen, naast het
wilgenhout verzorgen en uiteindelijk hakken,
alles te maken heeft met
waterbouw in het klein.
Hoewel niet het hoofd product (dat was hoephout
voor haringvaten en hoogwaardig geriefhout voor
de land- en tuinbouw) was rijshout een
belangrijk afzetproduct voor de waterbouw zoals
zinkstukken en allerlei beschoeingswerk. Het
kwam dan ook veel voor dat griendwerkers die
’s winters werkzaam waren in de griend ’s zomers
aan de andere kant van de wereld bezig waren met
het toepassen van rijshout bij waterwerken
aldaar. Het is zo niet toevallig dat toponiemen
die met die griend cultuur te maken hebben,
zoals van (N)Oord (Oord of Oirt = een
Oudnederlandse benaming voor griend) en Hakkers
weerklinken in de top van die
aannemerskringen (zie Cohen & Poiesz 2005, Van
Oord 2001, Van Oord familie 1999).
|