Column
Zo, die hakte er lekker in zeg, de vorige column 'De
vervloekte hormonen'.
Daar was niet iedereen blij mee. Daarom, voor hen met een
zacht gemoed;
Een maartse
morgen
Henk van de Graaf
Het heldere schijnsel was me al opgevallen toen ik
mijn ogen open deed vanmorgen. Een soort zacht, mysterieus licht wat
langs de randen van het gordijn, kans zag om binnen te dringen. Toen
ik ze openschoof ontstond het gevoel wat ik altijd krijg als ik
ergens door overdondert raak. Een tinteling van de hoofdhuid, het
even denken aan niets. Meestal gebeurt dat bij iets van bijzondere
schoonheid.
Ondanks dat de contouren van het uitzicht niet nieuw
voor me waren, trof de felheid waarmee het licht ze omringde me diep.
De zon was net ontwaakt en baande zich een weg tussen stammen en
daken.
Ze was gehuld in een sneeuwwitte mantel die als een melkachtig nevel
om haar schouders hing.
Ze had glimlachend de achterste bomenrij in een okeroranje gloed
gezet maar ik wist dat ze pas naar me zou lachen als ze er in triomf
bovenuit zou schijnen. Op deze morgen ging schoonheid de warmte
vooruit.
Ik moet zo even hebben staan kijken want met mijn
blote voeten op de houten planken haalde een koude rilling me weer
terug naar de realiteit. Met tegenzin draai ik weg van het tafereel
wetende dat "het moment" niet zou wederkeren.
Snel trek ik een trui
aan en loop de keuken in. Wederom word ik getroffen door de
helderheid van het licht, minder als daarvoor weliswaar, maar toch.
Anders dan in de slaapkamer overzie ik nu ook het hele voorterrein.
De kale bomen trekken grillige schaduwen over de besneeuwde grond.
De harde wind had de sneeuw hoog tegen al het staande aangeblazen en
over het meertje hing een roze gloed waarin het reflecterende licht
me duizenden diamantjes toewierp.
Wat een schoonheid. Wat een begin
van de dag!
Ik
kijk naar kerktoren waarvan ik de klok tussen de kale
takken van de kastanje door kan aflezen. Ook de tijd heeft geen
haast deze morgen.
Ik had net mijn gewicht op de bal van de
linkervoet gebracht, om in de draai de fluitketel van het fornuis te
lichten, toen ik ze zag komen.
Ze hadden de daling al ingezet; hielden de vleugels stil en alleen
omdat de witte silhouetten helder afstaken tegen de schraalblauwe
lucht hield ik ze in mijn blikveld. Snel verplaatste ik mijn gewicht
terug op beide voeten en zette een stap naar het raam. Blijkbaar wisten de vogels dat er een
watertje achter de kerk lag, maar hadden ze de rij kastanjebomen die
er net achterstonden over het hoofd gezien.
Even dacht ik dat de voorste vogel het niet zou redden maar met een
kleine vleugelslag corrigeerde ze haar koers en zweefde rakelings
over de takken van de bomen.
De tweede vogel had meer moeite om de grillige staken te ontwijken.
Ze liet één vleugel ietwat zakken waardoor ze onder een kleine
helling tussen twee kastanjes door kwam waarbij ik niet durf te
beweren of ze niet toch met een vleugel een tak
schampte. Wat deden die twee hier midden in het dorp en waarom zo
laag?
Alle
eenden op de plas stoven uiteen toen de eerste zwaan het oppervlak
raakte. Zeker tien van hen kwamen rechtstandig uit water omhoog en
het lage ochtendlicht spiegelde ineen tot een fontein
van gouden druppels.
De meerkoeten waren minder onder de indruk, maar toen de tweede
vogel over de eerste heen de poten uitstak voor de landing,
sjeesden ze over het water richting het oude nest waarvan het restant nog net boven water uitstak.
Grote zwemvliezen trokken brede sporen over het oppervlak van het veel te kleine watertje. Dit kon niet goed gaan maar
net toen...
Zo, zo is het wel genoeg aan zachtmoedig geleuter in een column.
De volgende keer gaan we er weer lekker ruig tegenaan.
Henk
van de Graaf
Reageer op dit artikel
|