Deel 1
De geschiedenis van een lintdorp
Henk van de Graaf
|
|
Inleiding
In deze nieuwe
serie laten wij u kennis maken
met het fenomeen lintdorp.
Het ontstaan van de lintdorpen
in het Benedenrivierengebied
ligt grofweg rond het jaar
1000/1200. Langs
de dijken lagen vele lintdorpen,
dorpen die eeuwenlang uit niet
meer dan een paar honderd
inwoners bestonden. De dorpen
die dichtbij de Biesbosch lagen
haalden een niet onbelangrijke
deel van hun inkomsten uit
diezelfde Biesbosch.
Hoewel elk dorp van elkaar
verschilden in bevolkingsopbouw,
economische activiteiten,
religie, maatschappelijke- en
culturele ontwikkeling (en de
niet te vergeten dorpse
eigenaardigheden) hebben ze toch
veelal dezelfde
ontstaansgeschiedenis.
Deze serie bestaat uit twee
delen. In deel 1 beschrijf ik de
ontstaansgeschiedenis van
Papendrecht en stel ik de vraag
of dit lintdorp een eigen
identiteit heeft.
Het begrip lintdorp is nog
relatief onbekend en heeft tot
op heden nog weinig aandacht
gehad van historici. Toch heeft
een lintdorp een heel andere
ontwikkeling dan dorpen die
zonder rivier, en dus niet langs
dijken of 'rond de kerk' ontstonden.
Door de wijze van ontginnen van
het veen/moerasgebied, de kansen
die het vruchtbare
rivierenlandschap bood en
de bijzondere (cope)kontrakten
die de ontginners hadden met de
leenheer hebben de dorpen
individueel een unieke, maar in
het algemeen gesteld toch ook
weer identieke wijze van ontwikkeling
ondergaan.
In deel 2 gaan we op zoek het
kloppende hart van een lintdorp.
Heeft een lintdorp een ziel? We
gaan op zoek naar de ziel Papendrecht, een dorp
onder de rook van Dordrecht
maar, anders dan het stadse
Dordrecht, met een eigen (Alblasserwaardse)
agrarische ontwikkeling.
Veel
leesplezier. |
De
geschiedenis van een lintdorp (deel 1)
Er moet wat af geploeterd zijn
door de eerste pioniers die hier in de
11de en 12de eeuw
neerstreken om de veenmoerasgebieden van
wat nu de Hollandse Delta heet met de
hand te ontginnen. Maar tegenover het
harde werken die het openleggen van een
dergelijk gebied met zich meebracht
stond iets zeer aantrekkelijks; een
zekere vrijheid van handelen en
ontheffing van belastingen aan de graaf
of leenheer.
Inleiding
Zijn de karaktereigenschappen van deze
noeste werkers nog in de huidige
Papendrechter aanwezig? Met andere
woorden; stroomt het bloed van die
eerste pioniers nog in de aderen van de
huidige Papendrechter? Dit is de
kernvraag die centraal staat in dit
document.
Je kan het een prestatie van formaat
noemen om een ruig landschap om te
zetten in economische rendabel gebied.
Daar is een pioniersmentaliteit voor
nodig. (Ge)harde werkers dus.
Het is verleidelijk om de goede
eigenschappen die dit bijzondere volk
zeker gehad moet hebben ook toe te
dichten aan de huidige generaties Papendrechters. Maar kunnen we dit
zomaar doen? Kun je een 900 jaar geleden
ontstane kolonistensamenleving met
unieke karaktereigenschappen ongestraft
vergelijken met de 900 jaar later
levende, huidige inwoners van
Papendrecht? Heeft de Papendrechter
überhaupt iets ‘eigens’, iets unieks,
iets wat we een eigen identiteit kunnen
noemen; karaktereigenschappen die anderen niet hebben?
In dit document gaan we proberen vanuit
een historisch perspectief antwoord te
geven op de wel of niet bestaande
identiteit van een lintdorp en zijn bewoners;
oftewel de Papendrechter.
De eerste bewoners
Ze moeten een groot aanpassingsvermogen
hebben gehad, de eerste Papendrechters,
omdat het gebied onder hun handen steeds
veranderde en zij zich daar steeds aan
moesten aanpassen.
De grootste verandering na de
ontginningen kwam toen het ontgonnen
land begon in te klinken door
ontwatering en oxidatie van de bovenlaag
van het veen. De oxidatie ontstond door
het ‘scheuren’ van het land door ploegen
en bij aanhoudende droogte. Hierdoor
raasde er soms enorme stofwolken door de
Alblasserwaard die het leven
bemoeilijkte en de gezondheid van de
mensen aantasten. Milieuproblemen zijn
van alle tijden.
Door aanhoudend wateroverlast vanaf de
dertiende eeuw moesten de landbouwers
daardoor langzamerhand overschakelen
naar veeteelt. Dramatisch waren de vele
overstromingen die de Alblasserwaard
regelmatig teisterden. Sinds de 13de
eeuw, 200 jaar na de eerste ontginningen
stond de Alblasserwaard regelmatig
kortstondig of langdurig onder water
door stormvloeden of hoog bovenwater
(ijsdammen). Dit ging vooral gepaard met
verlies van de kurk waarop de economie
van de grote polder dreef;
landbouwproductie en weer later
veeteelt en de daarmee de handel naar de
uit zijn voegen barstende en hongerige
stad Dordrecht. Het verlies aan
mensenlevens door deze overstromingen
viel over het algemeen wel mee maar door
het verlies aan goed en have viel de
bevolking steeds weer terug in armoede.
Ook het oorlogsgeweld waarbij regelmatig
plundertochten door de waard werden
gehouden door rivaliserende partijen
deden geen goed aan de verdere
ontwikkeling van het gebied. Tenslotte
waren er de ziekten waarbij de zwarte
pest misschien nog wel het meeste tot de
verbeelding spreekt. Dit kon een
dramatische teruggang in de bevolking
teweeg brengen waarbij niemand werd
gespaard. Toch keerde de bewoners steeds
terug en bouwde weer op wat verloren was
gegaan.
|
Een op het eerste gezicht een liefelijke tafereeltje in de polder, maar
bij nader inzicht en voor onze
begrippen toch tamelijk
dramatisch. Links op de
achtergrond een nettenboeter
bezig met de reparatie van
netten, niemand lijkt verstoord
door vrouw en de man die aan de
galg zijn opgehangen, in het
midden zijn vissers druk met
hengels en netten, rechts schiet
een jager, met aan zijn voeten
een hondje, een eend,
toeschouwers langs het water en
op de dijk een paard en wagen
met hooi. Overigens stonden
galgen meestal in de directe
omgeving van de stad. Het
afschrikwekkende beeld moest
immers preventief werken.
Hendrick Avercamp (1595-1634).
Bron Rijksmuseum.
|
Kunnen we een identiteit afleiden uit
lokale omstandigheden? Ontleenden deze
mensen hun identiteit aan de
geografische opbouw van het landschap en
de problemen die het leven in die tijd
gaf. Om te komen tot een historisch
juist onderbouwde conclusie over de
karaktereigenschappen en identiteit van
de Papendrechter zullen we dieper onder
de oppervlakte moeten zoeken naar de
intenties en verlangens van de vroege
bewoners en bovenal de verbanden bloot
moeten leggen tussen hen en diegene die
het meest belang hadden bij het
economisch rendabel houden van het
gebied.
De
‘Cope-regelingen’
Cope betekend letterlijk; een afspraak
tussen koper en verkoper. Het woord is
ontstaan in de ontginningsperiode van de
11de en 12de eeuw. Het gaat
hierbij om de afspraak die de graaf of
zijn leenman had met de
ontginner/kolonist.
Het woord ‘cope’ is in deze context
voor het eerst gebruikt in de
Nederlandse taal. Als er nog een
identiteit van de Papendrechter
doorklinkt vanuit de Middeleeuwen dan
komt dit voort uit de betekenis van dit
woord; cope.
De regelingen die verbonden waren aan de
‘cope-ontginningen’ (er waren ook andere
ontginningscontracten) hadden grote
bestuurlijke- en maatschappelijke
gevolgen.
Het kenmerk van deze regeling tussen de
graaf/leenman en de kolonist was de
vrije en volledige beschikking over de
grond die men in bezit had. Er was
binnen dit eerste bestuurlijke systeem
dus geen sprake van vrijen en onvrijen
van de graaf. Toen de verschillende
ontginningen aaneengesloten raakten
waren er binnen deze eerste
(dorps)verbanden geen feodale tradities.
De graaf benoemde een schout die samen
met de grondgerechtigde de lagere of
hogere rechtspraak uitoefende.
|
Links een afbeelding uit de
Sachsenspiegel, een beeldverhaal
uit de 13de-eeuw. Dit
magnifieke boekwerk geeft een
prachtig beeld van de
Middeleeuwse samenleving en
regelgeving. Het geweldig
geïllustreerde boekwerk is
online in te zien op:
www.sachsenspiegel-online.de.
Rechts een afbeelding van het
afstaan van tienden (de elfde
schoof). |
De ‘eerste
Papendrechters’ genoten dus vrijheden
(als beloning voor het ontginningswerk)
die anderen niet hadden. Het feodale
systeem (waarbinnen lokale gezagsdragers
in overleg met de inlanders eigen
rechten en plichten afspraken) gaf hen
de mogelijkheid om een eigen beleid te
ontwikkelen voor het te besturen
gebied.
Leven en werken binnen een dergelijk
systeem van vrijheden waarbinnen overleg
bestond tussen de verschillende
belangengroepen over de rechten en
plichten moet invloed hebben gehad op
het karakter van de mensen erin leefden.
Kloosters
en de monniken speelden een belangrijke
rol in de ontginningen.
Een naam van een ontginner die is
overgeleverd is die van Priester Hendrik
uit Jacobswoude. In 1113 ontgon Henrik,
in opdracht van de aartsbisschop van
Bremen en Hamburg, met een groep
‘Hollanders’ grote stukken wildernis in
Noordoost Duitsland te ontginnen.
Priester Hendrik was waarschijnlijk de
eerste die de ontginningstechniek
exporteerde buiten de landsgrenzen.
reageer op dit artikel |