Deel 5
De geschiedenis van klooster
Eemstein
A.L.J. van den Berg en drs.
R.M.W.M. Beerens
|
|
Inleiding
Het
terrein van klooster Eemstein in
Zwijndrecht is de laatste eeuwen
weggezakt in de vergetelheid.
Ooit een plaats waar monniken
samen leefden, nu een
caravanstalling. Dit verhaal
probeert het dagelijkse leven in
het klooster te reconstrueren.
Het probeert de vondsten van
opgravingen en speurtochten van
archeologen te combineren met
geschreven bronnen en zo tot een
interpretatie te komen.
De schrijvers pretenderen echter
niet volledig zijn. Veel
vondsten zijn in de loop der
jaren verdwenen en ook veel
archeologische sporen zijn meer
niet te herleiden. Toch geeft
dit artikel een aardig beeld van
het leven in een klooster als
Eemstein. Wij hopen dat dit
artikel de eerste aanzet is tot
een grotere archeologische
publicatie van alle ooit bij
klooster Eemstein gevonden
voorwerpen.
Dit artikel
is in 2007 verschenen in het
jubileumboek Zwijndrechtse
Wetenswaardigheden deel III. Deze
publicatie betreft een volledig
herziene en aangevulde versie. |
Het
rechterdeel van de St.
Elisabethsvloed panelen geeft
een deel van de Grote- of
Zuid-Hollandse Waard weer, ca.
1490-1495.
© Rijksmuseum Amsterdam inv. nr.
SK-A-3147-B |
De
geschiedenis van klooster Eemstein (deel
5)
Klik hier voor deel 1 in deze serie
klik hier voor deel 2 in deze serie
klik hier voor deel
3 in deze serie
klik hier voor deel
4 in deze serie
Een
wandeling door het klooster
De omgeving van klooster Eemstein is erg
veranderd in de 20ste eeuw. Op het oude
kloosterterrein is een villa gebouwd, de
boerderij werd verkocht en de huidige
bewoners hebben op hun eigen terrein een
grote rijschuur voor paarden gebouwd. De
Munikkesteeg werd een racebaan naast een
drukke woonwijk en een groot
industrieterrein. En door het
rangeerterrein Kijfhoek en de Hoge
Snelheidslijn die dwars door het
landschap flitst, wordt het ook ’s
nachts niet meer stil.
Hoe anders was het in de middeleeuwen.
Om bij het klooster te komen moest men
over een smalle zandweg, de
Munnikkesteeg, vol met karrensporen,
dwars door de wuivende korenvelden en
weilanden met koeien. In de verte was
het kerkje van het buurtschap Kijfhoek
te zien dat door de monniken werd
beheerd, terwijl ook verder weg, boven
de bomen uit, de kerktorentjes zichtbaar
waren van de andere dorpjes in de
Zwijndrechtse Waard.
Dichterbij
stak boven de bomen uit het
klokkentorentje van het klooster, dat zo
vaak klepte om de bewoners attent te
maken op hun plichten in de kerk.
Om het klooster binnen te komen moesten
bezoekers zich eerst melden bij de
poort. Het gehele terrein was omgeven
door een muur, die zorgde dat de
monniken afgesloten waren van de
buitenwereld en pas nadat men was binnen
gelaten door de portier kwamen bezoekers
op het kloosterterrein.
Het
kloosterterrein
Op het kloosterterrein bevonden zich
diverse bijgebouwen waarvan er drie zijn
teruggevonden tijdens de opgravingen.
Hoogst waarschijnlijk hebben er veel
meer bijgebouwen op het kloosterterrein
gestaan: een handschrift uit 1516
vermeldt een molen, een bakkerij en een
brouwerij die bij brand verloren zijn
gegaan
[1].
Van de drie gevonden bijgebouwen is niet
bekend welke functie ze hebben gehad. De
bijschriften bij de
opgravingsplattegrond zijn niet juist en
betreffen een interpretatie van de
opgravers.
Het gebouw
dat bekend staat als de reventer
(refter) ofwel eetzaal van de monniken
is hoogstwaarschijnlijk een schuur,
hoewel het gezien de gemetselde bak in
een van de zijbeuken en de breedte van
de zijbeuken ook mogelijk is dat dit
gebouw een stal is geweest. Het gebouw
vertoont echter zeer veel gelijkenis met
de nog bestaande schuur van het
cisterciënzer klooster Ter Doest in
Vlaanderen, dat ook bezittingen in deze
omgeving had
[2].
Nu is de schuur van Ter Doest veel
groter dan de schuur van Eemstein, maar
toch kan men zo wel een indruk krijgen
hoe deze er ooit zou hebben uitgezien
[3].
De schuur
van Eemstein was 31,5 meter lang en
ongeveer 12 meter breed. Aan een van de
korte zijden was waarschijnlijk een
haardplaats, mogelijk om de binnenzijde
van de schuur vorstvrij te houden in de
winter. Mogelijk is deze schuur gebouwd
rond 1435 en dus een van de oudste
stenen gebouwen van het kloosterterrein
[4].
|
Kloosterschuur Ter Doest in
Lissewege bij Brugge, België
Deze schuur werd rond
1275 gebouwd en bezit nog bijna
alle originele elementen zoals
de kapconstructie. Tot 1711 was
deze schuur met riet gedekt. De
schuur van klooster Eemstein
moet er vrijwel hetzelfde uit
gezien hebben. Bron: Wikipedia. |
In de
schuur werden waarschijnlijk zogenaamde
tienden in opgeslagen. Een tiende was
een vorm van belasting, waarbij een
tiende van de opbrengst van bijvoorbeeld
landerijen betaald moest worden
[5]. Voor
Eemstein gold waarschijnlijk dat de
pachters van de landerijen die Eemstein
in haar bezit had, jaarlijks een tiende
van de opbrengst van deze landerijen
moesten betalen. Deze opbrengsten werden
dan waarschijnlijk in de schuur
opgeslagen.
De andere
twee gebouwen zijn moeilijker te
plaatsen. Het kleinste gebouwtje, dat
ongeveer 20 meter van de grote schuur
afstond, is waarschijnlijk een berging
voor gereedschap geweest. Het was
ongeveer 9 meter lang en 4,5 meter
breed, vrij klein in verhouding met de
rest van de gebouwen.
Het laatste gebouw is waarschijnlijk
groter geweest, want er zijn muren
gevonden die leidden naar niets. Deze
zijn waarschijnlijk bij eerdere
graafwerkzaamheden verdwenen. Volgens de
omschrijving was dit gebouw de
slachterij van het klooster. Uit het
rapport blijkt echter niet dat er veel
botmateriaal is gevonden bij dit gebouw,
maar wel een paar ijzeren voorwerpen,
veel scherven van aardewerk en
gebrandschilderd glas, waaronder het al
eerder vermelde ruitje met de tekst:
‘Broer Cornelis pastoer van Kyffhoeck’
[6].
Dit geeft al aan dat dit gebouwtje een
vrij belangrijke functie gehad heeft
binnen het complex, want
gebrandschilderd glas duidt op
afgesloten ramen en dus een redelijk
geriefelijke ruimte. Daarnaast zullen
weinig bijgebouwen zijn voorzien van
glas en al helemaal niet van
gebrandschilderd glas. Het gebouw had
dus zeker een bepaalde status. |
|
Het in 1895 gevonden ruitje met
de tekst ‘Broer Cornelis pastoer
van Kyffhoeck’
Collectie ‘Simon van Gijn –
museum aan huis’, Dordrecht.
Foto: C. de Bruyn, conservator. |
Het gebouw
was ongeveer 22 meter lang en bijna 8
meter breed
[7].
Het was verdeeld in ruimtes van
verschillende groottes en in het midden
bevond zich een put. In het gebouw
vonden de opgravers een zeer vreemde
constructie van 2 lagen stenen en 2
lagen poreuze tegels, met daaronder
kanaaltjes van ongeveer 12 centimeter,
gescheiden door een muurtje van 4
poreuze tegels van 24 bij 12 bij 3
centimeter. De gevonden kanaaltjes en
tegelmuurtjes waren haaks op de
buitenmuur aangelegd. De bodem van de
kanaaltjes was volgens Overvoorde
blauwzwart. Mogelijk duidt deze
blauwzwarte kleur op stoken of
verhitting. Overvoorde vond overigens
geen verbinding tussen de gootjes en de
rest van het gebouw, hoewel hij het niet
onmogelijk achtte, dat het
oorspronkelijke verband door latere
verbouwingen verbroken was. Overvoorde
dacht dat het gebouw een onderdeel van
de keuken of slachterij was geweest,
maar de aangezien er totaal geen resten
van botten of keukenaardewerk werd
gevonden, lijkt dit erg
onwaarschijnlijk. De suggestie dat het
de eestruimte van de kloosterbrouwerij
zou zijn geweest, wees hij resoluut van
de hand, omdat hij deze in het
hoofdgebouw van het klooster plaatste.
Toch is het
niet onmogelijk dat dit gebouw een
onderdeel van de brouwerij geweest was.
Een brouwerij moet veel licht hebben en
droog en warm zijn, wat de fragmenten
van vensterglas verklaard. Daarnaast was
het totaal niet gebruikelijk dat in het
hoofdgebouw de brouwerij gevestigd was
en bovendien er was ook veel te weinig
ruimte op de door Overvoorde gedachte
plaats
[8].
Het brouwproces omvat diverse stappen
die vaak veel ruimte vergen en die dus
in een apart gebouw moeten worden
uitgevoerd. Bovendien produceert de
bierbereiding een nogal doordringende
geur die niet altijd even prettig is.
Dit vormt nog een reden om hem uit de
buurt van de woon- en werkvertrekken te
hebben. Helaas zijn er bij de opgraving
geen sporen van een brouwoven/ ketel
gevonden, maar het is goed mogelijk dat
deze zich in het gedeelte van het gebouw
bevond, dat door graaf- en
sloopwerkzaamheden al verdwenen was.
Van andere
bijgebouwen is niet veel teruggevonden.
Ongeveer 12 meter buiten het hoofdgebouw
is een 12 meter lange muur gevonden,
waarvan echter niet duidelijk is waartoe
deze gediend heeft; 20 meter van deze
muur uit werd een kleine fundering van 1
bij 1 meter gevonden. Mogelijk is dit
laatste echter een van de vier hoeken
van een standaardmolen die, volgens de
bron uit 1516, ook op het terrein heeft
gestaan
[9].
Tussen het
als slachthuis aangeduide gebouw en de
kerk liep een keienpad, dat misschien
ook de andere gebouwen met elkaar heeft
verbonden. Volgens het opgravingsverslag
liep het keienpad langs een vijver, maar
waarom zou je een vijver aanleggen als
er dichtbij een rivier aanwezig is, waar
de monniken de visrechten op hadden
[10].
Voor verse vis hoefden ze het dus niet
te doen. Veel waarschijnlijker is het,
dat Overvoorde en consorten de
uitgegraven resten van een bijgebouw dat
geheel verdwenen en gesloopt is en
waarvan het gat weer dicht gegooid was,
aangezien hebben voor een vijver. Helaas
beschikten zij toen nog niet over de
technieken om dit aan te tonen. |
|
Voorbeeld van een
standaardmolen.
Deze molen zal in vorm
weinig hebben afgeweken van de
molen van klooster Eemstein. De
afgebeelde molen bestaat nog en
staat in Ede, Gelderland. Bron:
Wikipedia. |
De kerk
Als we het keienpad volgen vanaf het
‘slachthuis’, komen we bij de kerk. Dit
is een van de oudste gebouwen van het
terrein en werd vrijwel direct gebouwd
toen de monniken in 1430 besloten hun
nieuwe klooster aan de Devel in
Zwijndrecht te bouwen. De kerk vormt
immers het belangrijkste gebouw van het
kloostercomplex. Als een bezoeker de
kerk vanaf de achterzijde betrad, kwam
men in het, waarschijnlijk, oudste
gedeelte
[11].
De kerk was ongeveer 27 meter lang en 8
meter breed, en gebouwd met oude
kloostermoppen en andere bouwfragmenten
die afkomstig waren van de parochiekerk
van Eemkerk uit de Groote Waard. De
monniken hadden daarover echter een
meningsverschil met de augustijnen uit
Dordrecht waardoor de bouw in het begin
zeker niet zal zijn opgeschoten. Pas in
1442 kreeg het in aanbouw zijnde
klooster de restanten van de
parochiekerk als bouwmateriaal
toegewezen
[12].
Overvoorde
meldt dat hij zeer veel bouwmaterialen
gevonden heeft. Helaas is daar, na meer
dan 100 jaar, weinig meer van
overgebleven. Alleen een in het depot
van ‘Simon van Gijn – museum aan huis’
gevonden bakstenen onderdeel van een
kerkraam zou bij deze opgraving gevonden
zijn
[13].
Verassend genoeg bleek wel bij
een opgraving van eenhuisje aan
de Develoever in 1988, dat voor
het bouwen van de fundamenten
hiervan bouwfragmenten van het
klooster waren gebruikt [14].
Het ging hierbij om diverse
natuurstenen plavuizen waarvan
één compleet exemplaar dat 22
bij 22 centimeter was en 3,5
centimeter dik. Ook waren er
diverse hardstenen en kalkstenen
fragmenten gebruikt, maar
daarvan was niet meer duidelijk
welke functie ze in het gebouw
hadden. Ongeveer in het midden
werd de kerk in tweeën gedeeld
door een muur die waarschijnlijk
het lekengedeelte van het
priesterkoor scheidde. |
|
Profielsteen van een kerkraam
Deze profielsteen is
samen met het eerder afgebeelde
ruitje, enige voorwerp wat nog
getraceerd kon worden in het
depot van 'Museum Simon van
Gijn.
Foto: A.L.J. van den Berg. |
Voor deze scheidingsmuur lagen
vijf begravingen, die volgens het
verslag met de handen gevouwen lagen
[15].
Mogelijk zijn dit broeders geweest die
tijdens de nieuwbouw tussen 1430 en 1435
begraven zijn. Ook aan de rand van het
oude koor zijn twee begravingen
gevonden, mogelijk priesters, die
dichtbij het altaar werden begraven. Zij
werden met gekruiste benen begraven wat
er op duidt dat zij in het Heilige Land
zijn geweest. Volgens Overvoorde waren
deze twee begravingen ouder dan de vijf
in de kerk
[16].
De zijruimtes van de kerk zijn zeer
waarschijnlijk liturgische ruimtes
geweest zoals de sacristie en mogelijk
ook een kapel. Volgens Overvoorde was
het oudste gedeelte vrij slecht
geconstrueerd, waarna de monniken
volgens hem al snel de kerk hebben
uitgebreid met een groot schip en een
driezijdig gesloten koor
[17].
De oude kerk zal toen waarschijnlijk
zijn ingericht als lekenkerk, terwijl
het nieuwe gedeelte exclusief voor de
broeders zal zijn gereserveerd. Hier
stond het koorgestoelte waarin de
broeders zaten als zij hun diensten
hielden en er stonden de belangrijkste
altaren gewijd aan St. Salvator (de
heilige verlosser) en de heilige maagd
Maria. Vlak voor het altaar lag ook een
begraving en gezien de plaats moet dit
een zeer belangrijk persoon geweest
zijn. Eigenlijk kan dit alleen maar de
prior zijn geweest. Ook deze was met
gekruiste benen begraven en was volgens
het verslag samen met de twee eerder
genoemde begravingen ouder dan de vijf
begravingen in de kerk. Volgens het
verslag werden alleen bij de oudste
graven sporen van hout en spijkers
gevonden, iets wat duidt op grafkisten
[18].
De kerk zal
vol gestaan hebben met heiligenbeelden
en rijk beschilderd zijn geweest met
religieuze beeltenissen. Als iemand ‘s
morgens vroeg tijdens de eerste dienst
de kerk binnen kwam, zal hij de eerste
dageraad door de gebrandschilderde ramen
hebben zien schijnen. Verder zal het
gezang van de monniken geklonken hebben
en brandden er talloze kaarsen die voor
een rokerige, roetachtige atmosfeer
zorgden, vermengd met wierook dat
gebruikt werd bij het altaar.
De monniken
kwamen dagelijks negen keer in de kerk,
de negen zogenaamde getijden
[19].
Tijdens deze getijden werden psalmen
gezongen en werden gedeelten uit de
bijbel of uit de geschiedenissen van
kerkvaders of heiligen voorgelezen. De
eerste keer was om 02.00 uur (8 uur
middeleeuwse tijd) voor de Vigilie, de
nachtwake. Vervolgens gingen de monniken
met dageraad (12 uur) naar de Metten die
afgesloten werden met de Lauden. Daarna
ging men ontbijten. Om 07.00 uur (1 uur)
kwam dan de Prime, waarna een
vergadering en de hoogmis plaatsvonden.
Daarna was het tijd om aan het werk te
gaan in het klooster of op het land. Om
09.00 uur (3 uur) volgde de Terts die
eventueel op het werk te zingen was. De
Sext volgde om 12.00 uur (6 uur) waarna
men de handen ging wassen, de
middagmaaltijd gebruikte en eventueel
het middagdutje deed. Om 15.00 uur (9
uur) kwamen de Nonen gevolgd door een
noenmaal, waarna men weer aan de arbeid
ging. Om 17.00 uur (11 uur) werd de
Vesper gehouden, gevolgd door de
avondmaaltijd en de Completen, de
voorbereiding op het slapen gaan. Om
ongeveer 18.00 uur was deze afgelopen
(12 uur) en begaf men zich in processie
te ruste, waarbij spreken verboden was.
In de kerk
waren diverse altaren, maar het
belangrijkste was dat van St. Salvator,
dat midden in de koorsluiting was
gebouwd. Voor dit altaar was in Eemstein
de prior begraven. Helaas zijn van het
altaar geen resten gevonden tijdens de
opgravingen, maar zeker is dat het
bestond uit een altaarsteen (de Mensa
[20]
gewijd met vijf kruisen die in iedere
hoek en in het midden waren gehakt en
een onderbouw (de Stipes
[21]
) die hoogst waarschijnlijk van
bakstenen gemetseld zal zijn geweest. In
of op het altaar stond ook het
Sepulcrum ofwel de reliekhouder, die
naast de belangrijkste relieken ook de
stichtingakte van het klooster bevatte.
Vlakbij het altaar bevond zich (meestal
in de muur) de Tabernakel of het
sacramentshuisje waarin de hosties
werden bewaard.
Ook dit
voorwerp is niet teruggevonden,
hoogstwaarschijnlijk is het vernietigd
of hergebruikt. Ook was in het koor een
Piscine te vinden, een wasbekken,
waarin de priester na afloop van de
dienst zijn handen waste in wijwater,
waarna het water via een afvoer
wegspoelde over het kerkhof. Hiervan
komt de uitdrukking, ‘Gods water over
Gods akker laten vloeien’
[22].
Hoewel er bij Eemstein niet genoeg
opgaand muurwerk meer was om de
Piscine terug te vinden, is deze nog
wel te vinden in de door de monniken
beheerde Kijfhoekkerk
[23].
Zoals al
eerder aangegeven was er vlak naast de
scheidingsmuur tussen de lekenkerk en
het priesterkoor een kapel. Deze kapel
werd gebruikt voor de doop en werd
daarom doopkapel genoemd. In de kapel
stond dus de doopvont als belangrijkste
voorwerp.
De doop is
een van de belangrijkste gebeurtenissen
in de christelijke kerk
[24].
De doop betekent het achterlaten van het
oude leven en het begin van een nieuw
leven in het licht van Christus. Voor
Augustinus, waarnaar zijn kloosterregel
de monniken leefden, was de doop erg
belangrijk. Zelf werd hij met Pasen 387
door Ambrosius bij Milaan gedoopt
[25].
Daarnaast heeft hij zich ook gemengd en
in de discussie over kinderdoop en daar
ook een werk, De Baptismo, over
geschreven. Ook in Eemstein mocht dus
een doopvont niet ontbreken. In de
eerste kerk zal zeer zeker een doopvont
aanwezig zijn geweest maar of deze de
verwoestingen van de St. Elisabethsvloed
heeft overleefd is niet bekend. Van de
doopvont dat in de tweede kerk heeft
gestaan weten we meer. |
|
De doop van Augustinus door
Ambrosius te Milaan.
Bron: Wikipedia. |
Dit
doopvont heeft na de verwoesting in 1572
vele omzwervingen gemaakt is
uiteindelijk terecht gekomen in een kerk
in Papendrecht
[26]. Nadat het
klooster in brand was gestoken werd het
een steengroeve voor de plaatselijke
bevolking. Stenen werden afgebikt en
balken werden weggebroken en hergebruikt
in boerderijen en huizen in de omgeving.
Hetzelfde gold voor grotere voorwerpen
als de doopvont. Nadat het onder het
puin van de afgebrande kerk vandaan was
gekomen, werd het waarschijnlijk al door
een boer uit de omgeving in gebruik
genomen als drinkbak of voedertrog voor
de dieren
[27].
Deze functie had het ieder geval in
1940, toen het waterbekken door een
pastoor uit Dordrecht bij een boer in
Kijfhoek werd teruggevonden. Deze had
het in gebruik als voedertrog voor de
koeien. Alleen het waterbekken was
overgebleven, de voet was in de loop van
eeuwen afgebroken en verdwenen
[28].
Al vrij snel bedacht de pastoor uit
Dordrecht dat dit waterbekken
hoogstwaarschijnlijk een onderdeel was
van de doopvont van klooster Eemstein en
dat deze niet langer als voedertrog in
gebruik kon blijven
[29].
Omdat de pastoors uit de regio vonden
dat het bekken weer een bestemming in de
katholieke eredienst moest krijgen en
Kijfhoek toentertijd onder het decanaat
Dordrecht viel, werd het bekken naar
Dordrecht overgebracht. Alle katholieke
kerken in Dordrecht en omstreken waren
al voorzien van een doopvont, behalve
het kleine kerkje aan de Veerdam in
Papendrecht. En zo werd het bekken,
nadat het weer van een voet en een
deksel was voorzien geplaatst in het
kerkje in Papendrecht.
|
Links het doopvont in de
voormalige katholieke kerk aan
de Veerdam in Papendrecht.
Foto: G. Westen.
Rechts het doopvont op zijn
huidige plaats in de katholieke
kerk aan de Seringenstraat in
Papendrecht.
Foto: G. Westen. |
In 1965 werd het
bij de ingebruikname van de huidige kerk
aan de Seringenstraat, achter in de kerk
geplaatst
[30].
Bij deze gelegenheid werd ook een
koperen plaquette geplaatst met het
opschrift:
‘In
d’eeuw van 1400 tot Roomsch geluk
geboren
Door Godsdienststormgeweld ging hiervan
veel verloren.
Ook ik. Terug werd ik gevonden te
Kijfhoek in het veld,
En in s’Heren Jare 1940 in ere herstelt.
Mag ik weer de wateren des doopsels
bevatten'
[31]
Het bekken
heeft een achtkantige vorm, dat staat
voor een nieuw begin, de symbolische
betekenis van het getal acht. In het
scheppingsverhaal staat dat de Heer op
de zevende dag rustte. De achtste dag is
dus een nieuw begin, iets wat het
doopsel ook betekent.
Het is nog
steeds niet geheeld duidelijk van welke
steensoort het doopvont gemaakt is
[32].
Uit een eerste analyse bleek al dat de
vont van zandsteen was gemaakt. Helaas
is deze door de eeuwen heen ernstig
beschadigd geraakt en zijn de zwaarste
beschadigingen waarschijnlijk in 1940 na
de ontdekking aangevuld met cement.
Hoewel de vorm van het vont goed bewaard
is gebleven is het karakter van de steen
ernstig aangetast. Alleen op enkele
plaatsen aan de zijkant en aan de
onderkant is de originele steen bewaard
gebleven.
Bij een
onderzoek in 1994 werd de steensoort
‘Tuffeau de Maastricht’ als meest
aannemelijk gevonden. Dit is een harde
steensoort die gewonnen word in de
omgeving van Maastricht
[33].
Tijdens een ander onderzoek door een
natuursteendeskundige van de Rijksdienst
voor de Monumentenzorg stelde deze dat
het vont gemaakt is van Bentheimer
zandsteen. Het is dus niet geheel
duidelijk uit welke steensoort het
doopvont gemaakt is.
Doopvonten van Bentheimer zandsteen
worden doorgaans alleen aangetroffen in
het oosten van het land, redelijk
dichtbij de plaats waar ze gefabriceerd
werden
[34].
De doopvonten gemaakt van ‘Tuffeau de
Maastricht’, vooral in Zuid-Limburg en
aangrenzende streken in België en
Duitsland. Daarnaast is er in het eerder
vermelde het kerkje van Kijfhoek een
voet van een doopvont aanwezig. Deze is
lang in gebruik geweest als stut van de
preekstoel, maar voorzien van een nieuwe
kuip, opnieuw in gebruik genomen als
doopvont. Er werd altijd veronderstelt
dat deze voet en de Papendrechtse kuip
bij elkaar hoorden. Deze voet is echter
gemaakt van Namense Hardsteen en omdat
voet en kuip altijd tegelijk gemaakt
werden, horen ze dus niet bij elkaar
[35].
Het kan zijn dat deze voet hoorde bij
het oorspronkelijke doopvont van het
kerkje in Kijfhoek en dat deze tijdens
de Beeldenstorm ook beschadigd is
geraakt. Er zijn sterke aanwijzingen dat
dit kerkje van oorsprong een doopkapel
heeft gehad, waarin dit doopvont gestaan
kan hebben
[36].
Voorlopig
denken wij echter dat het doopvont van
Eemstein toch van Bentheimer Zandsteen
is gemaakt. Eemstein had namelijk veel
meer contacten met de regio Bentheim dan
met Maastricht.
Eemstein was onderdeel van de
congregatie van Windesheim. Het is
bekend dat Eemstein zeer veel nauwe
contacten onderhield met kloosters van
deze congregatie uit de grensstreek en
de omgeving van Bentheim. Misschien dat
de prior van Eemstein zich heeft laten
leiden door de goede ervaringen of
adviezen van zijn collega’s in het
oosten en ook bij de steengroeve van
Bentheim een doopvont heeft besteld of
dat Eemstein toen zij zich aansloot bij
de congregatie van Windesheim dit
doopvont cadeau heeft gekregen.
Einde
deel 5
[1]
Vermeer (1986) p. 11.
[2] Alders
(1982) P. 18.
[3] De schuur van Ter
Doest is binnenwerks 56
x 21 meter. Bijna dubbel
zo groot als de schuur
van Eemstein. Delaey, B.
Beschrijving van de
Abdijschuur Ter Doest
in: Monnikenwerk.
Lissewege & Ter Doest.
Geschiedenis van het
witte dorp en zijn
abdij.
[4] Alders
(1982) P. 16.
[5]
http://nl.wikipedia.org/wiki/Tiende
d.d. 25-01-2014
[6] Jaarverslag
van de Vereeniging
“Oud-Dordrecht”
1895-1896. p. 47.
[7] Jaarverslag
van de Vereeniging
“Oud-Dordrecht”
1895-1896. p. 47.
[8] Vermeer
(1983).
[9] Vermeer
(1983).
[10]
Jaarverslag van de
Vereeniging
“Oud-Dordrecht”
1895-1896. p. 49.
[11]
Jaarverslag van de
Vereeniging
“Oud-Dordrecht”
1895-1896. p. 50.
[12] Vermeer
(1986) p. 10.
[13] Mondelinge
mededeling dhr. C. de
Bruijn, conservator
‘Simon van Gijn – museum
aan huis’
[14] Mondelinge
mededeling mevr. M.
Gout-de Kreek
[15] Jaarverslag
van de Vereeniging
“Oud-Dordrecht”
1895-1896. p. 50.
[16] Jaarverslag
van de Vereeniging
“Oud-Dordrecht”
1895-1896. p. 50.
[17] Jaarverslag
van de Vereeniging
“Oud-Dordrecht”
1895-1896. p. 50.
[18] Jaarverslag
van de Vereeniging
“Oud-Dordrecht”
1895-1896. p. 50.
[19]
http://nl.wikipedia.org/wiki/Getijde_%28gebed%29
d.d 24-12-2006.
[20] Latijn
voor tafel.
[21] http://de.wikipedia.org/wiki/Stipes
d.d 24-12-2006.
[22] http://www.museumvoorreligieuzekunst.nl/KV-07.html
d.d 24-12-2006.
[23] Zelfde,
F. van ‘t. God is ons
eene toevlugt en
sterkte. Verleden en
heden van de
Kijfhoekkerk.
Heerjansdam, 1993.
p.43.
[24] http://nl.wikipedia.org/wiki/Doop_%28sacrament%29
d.d. 24-12-2006.
[25]
http://nl.wikipedia.org/wiki/Augustinus_van_Hippo#Leven
d.d. 25-01-2014.
[26] Westen
(2005).
[27] Westen
(2005).
[28] Westen
(2005).
[29] Westen
(2005).
[30] Westen
(2005).
[31] Westen
(2005).
[32]
Meijers, Chr. en
G.A.A.Westen. De
doopvont van Eemstein in
Papendrecht in:
Oud-Dordrecht 2007,
jaargang 25, nummer 1.
p. 63-68.
[33] Idem. p. 67.
[34]
Groot (1976) p. 19.
[35] Meijers en Westen
(2007) p. 68.
[36]
Wilbourn, D. Geophysical
Survey Report. Church
graveyard – Kijfhoek.
Barneveld, 2003.
Brinkman, K. De laat
Middeleeuwse aanbouw
tegen de kerk in
Kijfhoek in:
Swindregt Were 2003,
Jaargang 17, nummer 2.
reageer op dit artikel |