Deze absolute stilte wordt meestal opgeëist door
fanatieke amateur onderzoekers die denken dat in stilte
werken gelijk staat aan intellectuele arbeid op
'historicus niveau'.
Het stikt er immers van selfmade historici die na het
uitzoeken van de familiestamboom tot 1850, denken de
rest ook wel te weten.
Als 'oudere jongere' kijk ik er met enige verwondering
en verbazing naar deze generatie. Het valt me op dat ze bepaald niet
blaakt van enthousiaste uitingen. Ze stralen een soort
protestante bedeesdheid uit waar je stil van kan worden.
Daarnaast is er een ernstig gebrek aan humor (je moet
je grap meestal twee keer vertellen; of erger aan ze
uitleggen).
Waar komt deze bedeesdheid vandaan? Is het de oorlog die
ze als kind hebben meegemaakt en
de daarin opgelopen trauma's, zijn het Indiegangers, Koreaveteranen,
Vietnamstrijders, of is er verlate angst door de Cuba crisis, man op de maan,
schrijnende armoede, grote gezinnen, stilte aan tafel,
vroeg misbruik, veel slaag of de dominee op bezoek? Ik
kom er maar niet achter.
Van de gebouwen en het interieur van de meeste archieven
of bibliotheken wordt je ook niet
vrolijk. Het houdt meestal het midden tussen een
klaslokaal uit de jaren 50 en een sportkantine uit de
hoofdklasse B. Vaak zijn ze zonder voorzieningen, op een oude aftandse
koffieautomaat na die schenkt op het niveau van
vooroorlogse surrogaat met een schepje buisman.
Om de een of andere reden zijn de kleurstellingen van
het interieur aangepast aan de documenten die er
opgeslagen liggen; vaalbruin, sober en somber en van een
'doe maar gewoon dan doe je al gek genoeg' mentaliteit
waar Calvijn 'ja' bij geknikt zou hebben. Nee in
een archief of een bibliotheek wil je eigenlijk niet
komen, maar als onderzoeker ontkomt je er niet aan.
Kan het ook anders?
Waarom niet de boel opkalefateren, vrolijke kleuren,
grote digitale schermen, kleurige posters, planten, veel
licht en ja, gewoon koffie meenemen en gezellig onder
mekaar opdrinken in de open koffiehoek van de leeszaal.
Van stilte is geen sprake meer. Men kan en mag
converseren, hardop praten, overleggen met
medeonderzoekers en met de deskundige archiefmedewerker.
Niet die suffe baliemedewerker die eigenlijk met zijn
eigen onderzoek bezig is en helpen lastig vindt maar één die als
vrijwilliger op bepaalde dagen zich tussen de
onderzoekers begeeft, vraagt waar ze mee bezig zijn,
helpt waar hij kan en er ook nog een beetje de sfeer
inhoudt.
Misschien dat die selfmade historici dan een beetje los
komen en contact gaan zoeken met elkaar in plaats van
als kleine individuele 'weeteilandjes' eenzaam rond te
dolen in de onafzienbare archieven van dit land, hun
onderzoek afschermend, bang dat een ander ermee vandoor
gaat.
Er is maar weinig besef dat je van anderen meer leert dan je ooit in je eentje kan
ontdekken.
Maar
wat doen we dan met die
fanatieke, oude chagrijnen? Voor hen maken we een apart
stiltekamertje waar het zelfs verboden is om 'sssttt' te
zeggen, kunnen ze in alle rust tussen vaalbruin
pasteltinten, met ballpoint en kladblok transcriberen tot
ze een ons wegen.
De onmetelijke
saaiheid in bibliotheek of archief ligt niet in het onderwerp;
het uitvoeren van (historisch) onderzoek, maar in
de mensen die ze bedrijven en in de wijze waarop de instellingen
ze faciliteren.
Wordt het langzaamaan niet tijd voor een aanval op de
onmetelijke saaiheid, een revolutie van
historische omvang in onze oudheidkundige en bibliothecair instituties?
Henk van de Graaf
Papendrecht, januari 2012
|