De Donkerslootse twisten
(1)
(440 jaar gesteggel en gekrakeel)
Deel 3
(De eerste ontginningen)
Klik hier voor deel I; De wereld van de
kaart
Klik hier voor deel II; De reconstructie
van een verloren landschap
Henk van de Graaf
Ontginningen op het Nieuwland
Tijdens opgravingen in het Nieuwland
(tot in de 21ste eeuw
buitendijks gelegen gebied tussen
Papendrecht en Alblasserdam en iets
stroomopwaarts gelegen van Donkersloot) zijn 11de
eeuwse en 12de eeuwse
woonerven gevonden waarmee vroege
ontginningen van het gebied konden
worden aangetoond
(1).
Na de aanleg van de eerste bedijking (Hoogen
dijk) werd in de volksmond gesproken
over het Nieuwland als zijnde een
aanwas. Dit is begrijpelijk omdat het
gebied buitendijks lag maar is,
tenminste deels, feitelijk onjuist. De
opgravingen laten zien dat het al vroeg
(veen)land was lang voordat de eerste
serieuze dijklegging plaatsvond (zie
afb. 4).
|
Afb. 4 Ligging van het Nieuwland aan de Noord met de
bedding van de oude Merwede,
dijkdoorbraken (dd) en de
Alblasserdams- en Papendrechtse
stroomruggen. Linksboven
Donkersloot. Tekening Cees van
der Esch. |
Het wegspoelen van een deel van het veen
door overstromingen van de Merwede maakt
dat het Nieuwland lange tijd onder water
kwam te staan waarbij het veen na
verloop van tijd werd uitgespoeld en
vervangen door kleiafzettingen. Alleen
in de buitenbocht vóór de Hooge dijk
bleef het veen staan. Hier zijn de
vondsten gedaan die aantonen dat er al
vroege ontginningen van voor de
bedijking van 1281 in het Nieuwland
plaatsvonden.
Voor zover ik tot
nu toe heb kunnen nagaan zijn er in iets
stroomafwaarts gelegen ‘Donkerslootse’
meander geen vroege woonheuvels
gevonden, maar het is niet ondenkbaar
dat de situatie er van gelijke aard is
geweest. Mogelijk heeft dus in beide,
maar tenminste in één bocht van de na
elkaar gelegen meanders van de rivier op
het resterende veen in de buitenbocht
bewoning plaatsgevonden (zie afb. 5).
Afb.5 Het Nieuwland met de
ligging van de aangetroffen
woonplaatsen (W1 t/m W5).
Linksboven, bij het woord
'stoomrug', ligt het hoger gelegen
gebiedje met de intrigerende
naam 'Rapenburg'.
Tekening Cees
van der Esch. |
|
Rapenburg
Een mooie bijvangst van de opgravingen
in Nieuwland is de vondst van grote
hoeveelheden raapzaad in het
noordelijkste deel van de polder
(2).
Sinds mensenheugenis heet dit, door de Alblasserdamse stroomrug hoger gelegen
deel ‘Rapenburg’.
Het toevoegsel ‘burg’ werd in die tijd
(en ook nu nog) vaker toegepast zonder
dat het direct een relatie had met een
familie of bouwwerk (burcht).
Bij het lezen van het verbaal van 15
oktober 1545 stuitte ik op de tekst “een
thuyninge ontrent 50 oft 60 roeden lanck,
staande an de binnen kant vanden dijck
daer aen toe van den binnen dijck
raepen scheenen gesaeyt te sijn”.
Dit omheinde landje waarin rapen gezaaid
lijken te zijn ligt weliswaar
binnendijks, maar vlakbij het
buitendijks gelegen Rapenburg op polder
Nieuwland. Waarschijnlijk is de naam
Rapenburg afgeleid van het gewas dat er
werd geteeld en niet van een familie of
bouwwerk. Raapzaad werd vroeger verwerkt
tot veevoeder of geperst tot lampenolie
en lokaal verhandeld (Dordrecht)
(3).
De naam van een vlakbij gelegen gebiedje
langs de Papendrechtse dijk ondersteund de stelling dat ter plaatse
geplante gewassen naamgever van een gebied kon worden. Het verbaal
spreekt hier over een buitendijks, met
kleine palen afgezette ‘thuynekens’
genaamd ‘roebel’. Roebol is een kruid
wat we nu nog kennen onder de naam
Heermoes
(4).
Mogelijk werd dit geteeld voor de
winning van een okerkleurige kleurstof
voor het verven van wol in de
lakenindustrie.
De lakennijverheid was voor de stad
Dordrecht een belangrijk activiteit. Floris
V had de Dordtse burgers in 1276 al
vrijgesteld van tol voor wol,
kleurstoffen en andere grondstoffen voor
de lakenproductie.
Rond 1545 speelde Dordrecht echter geen rol van
betekenis meer in de lakenproductie
maar had nog wel handel in het verven en
scheren van laken wat als halffabricaat
uit Engeland werd aangevoerd
(5).
Het Papendrechtse ‘thuynekens’ genaamd
‘roebel’ gaf de eigenaar mogelijk wat
extra inkomsten door de teelt en
verwerking van Heermoes tot kleurstof
voor de lakenhandel in Dordrecht.
Mirakelse moeilijkheden
Voor we naar de vroege vermeldingen van
objecten of gebieden op de
‘Donkerslootse’ kaarten gaan kijken
eerst een waarschuwing. Tijdens de
literatuurstudie bleek dat veel lokale
schrijvers verwijzen naar verschillende
charters en zeer oude manuscripten die
in diverse archieven verspreid liggen.
Helaas heb ik moeten constateren dat een
aantal van hen niet of
nauwelijks aan bronvermelding hebben
gedaan. Dit is te betreuren omdat het
zoeken naar de gebruikte bronnen daardoor al
een onderzoek op zichzelf is. Ook blijkt
er nogal wat verkeerde aannames te zijn
gedaan of is er informatie door elkaar
gehaald.
Bij gebrek aan betrouwbare, lokale
informatie en omdat ik niet dezelfde
fouten wilde maken heb ik steeds
getracht zo dicht mogelijk bij de
originele bronnen te komen. Ook daar
bleken echter nogal wat ‘mirakelse
moeilijkheden’ aan te kleven.
Ik geef u hiervan een voorbeeld;
In verschillende charters wordt
gesproken over het graven van een
watergang uit de Alblas, door Blokweer
tot Nieuw-Lekkerland. In het Groot
charterboek van Holland staan twee
charters vermeld, elk met een andere
datum. Er is een charter uit 22 november
1369
(6)
en een charter uit 11 november 1391
(7)
van een zelfde strekking met een
aanvulling van de watergraaf en
heemraden over het aanbrengen van hoeven
en morgentalen. Ook in het Nationaal
archief liggen nog stukken
(8)
met eenzelfde strekking maar op details
weer met een andere inhoud. Over welke
watergang het hier gaat lijkt in eerste
instantie makkelijk na te gaan maar
bleek achteraf toch niet zo eenvoudig
omdat er meerdere watergangen door het
gebied zijn gegraven. Het is dan
verleidelijk om die charter te kiezen
die 'past' in het onderzoek of goed
uitkomt in de tekst van het artikel maar
met
gedegen onderzoek heeft dit natuurlkijk niets
te maken.
Dit is nog maar één voorbeeld uit de
vele charters die nodig op inhoud
onderzocht zouden moeten worden. Ze
liggen verspreid in verschillende
archieven opgeslagen en het kost veel
tijd om ze bijeen te brengen. Het zou
prettig zijn als er een inventarisatie plaats
zou vinden van deze
vroege charters en de betrouwbaarheid
en inhoud ervan zou worden onderzocht. Toekomstig
onderzoekers kunnen dan terugvallen op
betrouwbare gegevens en hoeven niet
steeds opnieuw ‘het wiel uit te
vinden’.
Flarden uit het verleden
De eerste vermelding (die ik tot nu toe
heb kunnen achterhalen) van de naam
Donkersloot (Donkersloete) komt uit een
verkoop-oorkonde van 24 september 1280
(9).
Hierin doet ridder Dirk van Teylingen
konde van de verkoop van het gehele
ambacht van Alblas (waarin ook
Donkersloot ligt) aan ridder Nicolaas
van Souburg. De grenzen van het ambacht
worden weergegeven waarbij de
Donkersloot als een watergang wordt
genoemd tezamen met een Vriezenpolder
(10).
In 1323 komt Donkersloot voor het eerst
voor als ambacht. In een privilege van
28 maart 1323 verleent Graaf Willem III
vanwege een watersnood die grote nood
veroorzaakt in de ambachten van Alblas,
Blokweer en Donkersloot bepaalde
privileges aan de bewoners
(11).
Het gebied blijkt op dat moment door de
graaf in leen te zijn gegeven aan de
Vrouwe van Voorne. In het privilege
worden verschillende zaken rondom het
erfrecht, jurisdictie en het waterschap
geregeld. Er is dan dus sprake van enige
bewoning in het ambacht Donkersloot. Met
het woord 'ambacht' moet voorzichtig
worden omgegaan want hoewel vermeld in
de charter komt voor zover ik weet heeft
polder Donkersloot en polder Blokweer
niet als afzonderlijk ambacht bestaan.
In het jaar
1330/31 komt er een ‘papa van
Donkersloete’ voor in de rekeningen van
ene Jan Heer Gilleszoon. Donkersloot
beschikt in die tijd blijkbaar over een
eigen ‘papa’ pastoor.
Rond het jaar 1369 blijken er serieuze
problemen met de afwatering waardoor
besloten wordt tot het graven een
watergang vanuit het riviertje de Alblas,
door polder Blokweer tot
Nieuw-Lekkerland
(12).
De charter spreekt over ‘voort door
Nieuw-Leckerlant beneden dat waterschap
[…] totten diepten van de Leck toe’.
A. Nederlof geeft in zijn artikel ‘Twee
verdwenen sluisjes in Kinderdijk’ nog
twee mogelijke uitwateringen die via de
Middelwetering door Kortlandse polder en
de Blokweer polder liep en via de
huidige Hoge boezem van de Nederwaard
uitwaterde op het kruispunt van rivieren
de Merwede en de Lek. Concrete bewijzen
waar deze uitwateringen exact hebben
gelegen ontbreken echter.
Inmiddels is sprake van een derde sluis
die via de Blokweersche polder
uitwaterde. Deze sluis loosde echter op
de Merwede. Het verbaal uit 1545 spreekt
van een Blokweersluis ter hoogte van het
derde hooft. Het kan deze sluis zijn
geweest die verantwoordelijk was voor
het verspoelen van een deel van
Donkersloot in 1413, toen een zeer grote
waterlozing van binnenuit Blokweer
plaatsvond. Ik kom hier later nog op
terug.
De grillen van een dynamische
rivierdelta
De jaren 1374 t/m 76 zijn perioden met
extreem veel wateroverlast van
stormvloeden en hoog opperwater. In een
groot deel van de Hollandse delta gaat
veel land verloren. Waarschijnlijk
zetten deze watervloeden de
stroombedverlegging van de Merwede langs
Ridderkerk in gang en luiden het begin
in van de ondergang van het ambacht
Donkersloot
(13).
Er breken zware tijden aan voor de
bevolking. Door vele stormvloeden
blijken eerder omkaden polders te
‘drijven’ en ‘stak men soms de spade’
omdat de herstelkosten niet meer op te
brengen waren. Uit archeologische
opgravingen en geschreven bronnen blijkt
dat uit zowel het buitendijks gelegen en
steeds overstroomde Nieuwland, als uit
de iets stroomafwaarts gelegen polder
Donkersloot volop aan aardhaling werd
gedaan om de dijken weer te herstellen.
In een charter van 14 mei 1408 is de
situatie weer danig gewijzigd. Graaf
Willem VI geeft Vrouwe Margarita van
Kleef wederom en op zekere voorwaarden
in erfleen ondermeer ‘omtrent
vierdalfhondert (350) ende vierhondert
morgen lants ende den dijcpolder
voir-Doncersloot'
(14).
Margarita had vanwege spadesteking
(onherstelbare dijkschade of gebrek aan
geldelijke middelen voor (dijk)beheer)
het gebied in 1405 verlaten waarna het
automatisch weer aan de leenheer (Jan
van Arkel) toekwam. Het is niet
ondenkbaar dat na de grote
overstromingen van 1374 t/m 76 het
gebied qua bescherming tegen het water
in een precaire toestand was beland. Het
jaar 1404, met mogelijk nog een
dramatische overstroming van het gebied,
geeft de genadeslag waarna Margarita het
gebied verlaat.
In 1408 ziet Margarita blijkbaar toch
weer kansen in het gebied en neemt het
opnieuw in leen.
De mogelijkheid om het verdronken land
weer in cultuur te brengen komt van
dezelfde bron als die het land
vernietigde; de rivier de Merwede. Om
dit te verklaren kijken we even naar een
nabij gelegen polder aan de Merwede.
Tijdens de dramatische overstromingen
van 1373 – 1376 was ook de zuidelijk van
Donkersloot gelegen polder Riederwaard
overstroomd. Na deze desastreuze vloeden
had de polder lange tijd ‘drijvend’
gelegen omdat men geen kans zag het te
herdijken. Pas in 1404 zag men kans deze
polder weer te voorzien van een
sluitende bedijking. Geholpen door de
rivier (die er in 30 jaar tijd een 110
cm dik kleipakket had opgebracht) en de
sterk gestegen graanprijzen waren er
voldoende mogelijkheden en economische
voorwaarden om de
polder te heroveren op het water
(15).
Ook archeologische opgravingen in polder
Nieuwland bij Papendrecht laten een
verbazingwekkend snelle opslibbing van
het land door neerslag van sedimenten
zien
(16).
Een gebied dat langdurig onder invloed
staat van getijdenwerking van het
rivierwater kan dus zeer snel opslibben
waardoor opnieuw bedijken wordt
vergemakkelijkt.
Een opvallend gegeven is dat in de
charter uit 1408 (voor zover ik nu heb
kunnen nagaan) voor het eerst sprake is
van de term ‘voir’ ofwel voor-Donkersloot. Een term die, zoals we
zullen zien, later nogal wat problemen
zal opleveren.
De benaming Donkersloot werd blijkbaar
vanaf de 13de eeuw tot de 15de
eeuw zowel voor een water (sloot) als
voor een stuk land (polder/ambacht)
gebruikt. Dat er een polder Donkersloot
en mogelijk dus zelfs een ambacht met
dezelfde naam heeft bestaan is wel
aangetoond, maar de exacte locatie van
de watergang met dezelfde naam is een
stuk lastiger.
Mogelijk was deze watergang in de polder
Donkersloot een kreekrestant of een
soort ‘gantel’ zoals die wel meer
voorkomt in het rivierengebied
(Papendrecht en Sliedrecht).
Een gantel is een lokale benaming voor
een natuurlijk gevormde watergang. Een
zandplaat gelegen in een stroomgebied
wordt, door stroming van het water in de
lengte richting meestal ovaal-, en
bolvormig. Zo’n bolvormige zandplaat
werd ook wel ‘Peluwe’ (kussen of boezem) genoemd.
Als ze door toedoen van de mens aan een
bestaand stuk land wordt toegevoegd
blijft er vaak een ondiepte tussen het
bestaande land en het nieuwe land
bestaan. Vroeger werd deze vaak gebruikt
door de scheepvaart en vissers om in
rustig water de producten aan land te
brengen of om er de boten in af te meren.
Er zijn ook verklaringen die stellen dat
de meander langs Ridderkerk vóór de
stroombedverlegging ‘Donkersloot’
heette. Dat zou de benaming, geredeneerd
vanuit de Alblasserdamse zijde,
‘voor-Donkersloot’ verklaren. Een
probleem in deze stelling is dat sinds
de middeleeuwen de rivier over de volle
lengte van Gorinchem tot Vlaardingen de
Merwede genoemd werd. Het is dan vreemd
dat alleen een bocht in de rivier ineens
naar een erlangs gelegen polder vernoemd
wordt.
De kaarten waarin Donkersloot in de
meander is aangegeven zijn vaak
reconstructies of kaarten van veel
latere datum. In verschillende
processtukken wordt gesproken van ‘voor
Donkersloot’ maar op beide kaarten wordt
alleen de namen Donkersloot gebruikt.
Een andere theorie ondersteund het pleit
van de Alblasserdamse ambachtsheer. De
Leidse kaart lijkt duidelijk te willen
maken dat ‘Den groten polder
donckersloot genompt vinckelant’ (Leidse
kaart) hem toebehoord. De Gorkumse kaart
spreekt over ‘die polder in questye
gelegen tegens dijck van donckersloet
over die revyere van der merwen’ en
(heel belangrijk) het dijkvak (ter
hoogte van het huidige Kinderdijk)
waaraan de polder eerst heeft
vastgezeten is op deze Gorkumse kaart
genaamd ‘den dijck op donkersloet’. Als
de oude meander (die op beide kaarten
nog bevaarbaar is) de naam Donkersloot
droeg (of tijdelijk deze naam kreeg) dan
kan vanuit Alblasserdam geredeneerd
worden dat het gebied voor-Donkersloot
genoemd moet worden. Met andere woorden
de polder Donkersloot, liggende vóór de
meander in de rivier de Merwede, genaamd
Donkersloot.
Dit wordt ondersteund door het feit dat
Graaf Willem VI in de charter uit 1408
Donkersloot opnieuw beleend aan
Margarita van Kleef (ambachtsvrouw van
Alblas in 1394 en 1408) onder de naam
‘dijcpolder voir-Donckersloot’.
Een ander belangrijk stuk tekst komt uit
een stuk uit 1515
(17).
Hierin keuren de hoge dijkheemraden dat
niemand graven, weiden of hooien mag op
de polder tegenover de
Donkersloot, zomin als iemand
daarvandaan aarde mag halen, zo hij
daartoe niet gerechtigd is.
Het woordje tegenover is in deze
belangrijk. Het stuk is opgesteld door
de dijkheemraden van de Alblasserwaard.
Met Donkersloot wordt hier een sloot of
watergang bedoeld anders zou men spreken
van ‘de polder tegenover de polder
Donkersloot’. Zij bekijken de situatie
vanuit het eigen Alblasserwaards
grondgebied. Als de genoemde
activiteiten niet plaats mogen vinden in
de polder tegenover de Donkersloot, ligt
vanuit hun positie gezien de polder dus
over de watergang met de naam
Donkersloot.
Als de grote meander langs Ridderkerk de
naam Donkersloot zou dragen en er geen
sloot of watergang met de naam
Donkersloot in de polder Donkersloot zou
hebben bestaan klopt de redernering van
de hoge dijkheemraden niet.
Er is één theorie die aan alle
bespiegelingen over de oorsprong van de
naam ‘voir-Donkersloot’ een eind
kan maken. Dat is als we het woordje
‘voir’ lezen als voormalig.
In het Vroeg Middelnederlands
Woordenboek is een van de verklaringen
voor het woord ‘voor’; ‘vooraf, tevoren,
eerder en vroeger’. Dit lijkt mij een
afdoende verklaring om te stellen dat
men vanaf begin 15de eeuw en
voor tenminste een deel van het
verspoelde en nog ‘drijvende’ land de
naam voir-Donkersloot gaat gebruiken.
Als Graaf Willem VI inderdaad de eerste
was die het woord ‘voir’ Donkersloot in
1408 gebruikte wilde hij hier naar alle
waarschijnlijkheid de herinnering aan de
verdwenen parochie levend houden.
Dit lijkt me de meest aannemelijke
verklaring en hiermee kan naar mijn mening de
discussie over de betekenis van de term voor-Donkersloot gesloten worden.
Blijft staan dat er nog steeds vragen
zijn over de exacte ligging van
Donkersloot als watergang. Misschien dat
aanvullend geologisch onderzoek uit
grondboringen meer uitsluitsel geeft
over de vroegere ligging van deze ‘sloete’.
Einde deel III
Volgende keer; deel IV, De ondergang van
polder Donkersloot.
(2) Fokma A.,
‘Geen mosterd voor Abraham: 50
jaar AWN’. Archeo-ecologische
analyse van monsters uit het
onderzoek in de Polder Nieuwland,
Alblasserwaard, door de AWN Lek-
en Merwestreek. . Westerheem,
jaargang 51, nr. 2 april 2002,
blz. 79 - 85.
(10)
Over beide namen en hun
oorsprong is al veel geschreven
en gediscussieerd, maar er is
nog geen sluitende bewijs over
de exacte ligging en de
verschillende benamingen die
eraan verbonden lijken te zijn.
Lopend onderzoek zal mogelijk
meer uitsluitsel geven.
|