De geschiedenis van
een estuarium
(en de uitvinding van de sleutel van de
Nederlandse beschaving)
Deel 5: klei op
veen
|
Intussen gingen
de ontginningen en bedijkingen door; inmiddels
ook in de meer brakke en zoute delen van het
estuarium waar met de hogere en veiliger
dijken het zoute water redelijk (semi)
permanent kon worden uitgebannen ten bate van
gebiedseigen regen water. De dijkbouw haalde het
echter nog niet bij die van vandaag. Bij
stormvloeden en/of hoge rivier afvoeren kwamen
regelmatig dijkdoorbraken voor, Zo viel de
Zwijndrechtse waard vrij spoedig na de eerst
bedijkingen weer ten offer aan zulke rampen
(Pons 2006).
De geschiedenis van de Zeeuwse eilanden in het
brakke en zoute deel van het estuarium bleef er
een van vallen en weer opstaan (Luctor et
emergo).
Ook de Zuid-Hollandse waard had regelmatig te
maken met doorbraken.
In tijden van goed bestuur konden die snel
worden hersteld met name om dat het
overstromingswater meestal zoet was en weinig
schade aan bodem en gewas deed. Waterbouwkundig
inzicht moest ook groeien. Zo besefte men in de
15 e en 16e eeuw al wel
dat, men de rivier voldoende ruimte moest gunnen
om water te kunnen bergen om zo dijkdoorbraken
te voorkomen.
De dijkgraaf van Tiel een late tijdgenoot van de
gevolgen van de laatste, een ieder wel bekende
St Elisabethsvloed van 1421, weet de ramp mede
aan het zondigen tegen die regel van ruimte voor
de rivier.
Het scheppen van die ruimte in dat gebied echter
was geen eenvoudige zaak. Het betrof rivieren en
kreken met relatief smalle zandige en kleiige
grond tussen grote
klei-op-veen gebieden. De dorpen en steden en
het akkerland die men wilde beschermen lagen
juist op die smalle oeverwallen die van de
rivier af snel overgingen in gebieden met een veenige
ondergrond die een slecht fundament biedt voor
zware dijken. Ruimte voor dijken concurreerde
zo met de ruimte die men juist wilde beschermen
t.b.v landbouw en urbanisatie.
|
Gemaakt
van oude uitgeholde boomstammen, van
hout of van staal; de techniek blijft
steeds hetzelfde. Op de foto een stalen
klepduiker in de Sliedrechtse Biesbosch.
Copyright
HenkvandeGraaf/www.stockburo.nl |
Een alles
beheersend aspect ligt echter in de natuur van
de lage landen aan de rijzende zee. De geniale
uitvinding van de klepduiker, de sleutel van de
beschaving van de Lage landen, blijkt nu tevens
een hoofdfactor bij de rampspoed. Immers de
daardoor verbeterde drainage veroorzaakt
inklinking van zowel de bodem, destemeer
naarmate die meer organische stof bevat. In het
geval van puur veen kan als gevolg van oxidatie
de veen bodem geheel verdwijnen.
De jonge
minerale bodems in het Zoetwatergetijdengebied
hebben een hoger organische stof gehalte en
klinken daardoor sterker dan de in zout water
afgezette sedimenten. ( Zie Zonneveld 1960,
Pons & Zonneveld 1965). Bij de natuurlijke
ontwikkeling werken die factoren ook maar
langzamer en
worden gecompenseerd door opslibbing bij elke
vloed of accumulatie van constant doorgroeiende
veenvormende vegetatie, waardoor het land
oppervlak (maaiveld) ondanks inklinking van de
bodem op gelijke hoogte blijft of zelfs mee
stijgt met de gemiddelde zeespiegel rijzing (
zie Zonneveld 1960 en 2000).
De woonplaatsen van de eerst Neolithische
Vlaardingers liggen thans dan ook meters lager
dan de hoogte van de zeespiegel ten tijde van de
bewoning. Die compensatie valt weg door
verhindering van de overspoeling door hoge
dijken of verwijdering of vervanging van de
veenvormende vegetatie.
|
Reeds
voór de uitvinding van de polderbemaling
door windmolens en later stoom en
electrische stroom, werkte de drainage
bij laagwater via klepduikers, reeds
versnellend. Zo kon reeds voordat ca
1500 de windmolens algemeen in gebruik
kwamen, de bodem van de ingepolderde
waarden reeds aanzienlijk gezakt zijn. Hoe
lager hoe groter de schade door dijkbreuk,
hoe moeilijker de reparatie.
Wordt vervolgd. |
|